INLEIDING
De massamedia hebben een grote invloed op onze ideeën en ons gedrag. Persvrijheid is een van de belangrijkste voorwaarden van een democratische samenleving en we worden voortdurend geconfronteerd met gruwelijke beelden uit landen waar deze vrijheid niet bestaat: landen waar het tegenspreken van de regering ernstige consequenties heeft. Wanneer we een documentaire zien over de heksenjacht op homoseksuelen in Oeganda, dan klagen we over de kortzichtigheid van Afrikanen. Zijzelf stellen dan weer dat de Afrikaanse samenleving in westerse media onterecht wordt neergezet als onbeschaafd, grof en achtergebleven en zouden graag zien dat de westerse media zich minder progressief en paternalistisch opstellen.
Wij, de bevolking van de Westerse wereld, jagen misschien niet zozeer op homoseksuelen, maar wel op diegenen die onze gevestigde waarden en normen in vraag durven stellen. De meesten onder ons zijn evenmin in staat om onafhankelijk van de media een mening te vormen over allerhande actuele kwesties. Iemand die wijst op deze weerkaatste hypocrisie, wordt echter een ‘cynicus’ genoemd. Modern cynisme is dan ook een product van de massamaatschappij, zeker in omstandigheden waarin een individu gelooft dat er een conflict bestaat tussen de gestelde motieven en doelen van de maatschappij en de werkelijke motieven en doelen van de maatschappij. Naïviteit is de grootste vijand. Het meest actieve aspect van cynisme is het verlangen om hypocrisie bloot te stellen en te wijzen op de kloof tussen de idealen van de maatschappij en haar praktijk. George Bernard Shaw (niet toevallig een oud-leerling van W.T. Stead) omschreef het beter. Hij benadrukte dat het vermogen om accuraat te observeren vaak cynisme wordt genoemd door diegenen die dat vermogen niet hebben.1
Als beginnend filmmaker erger ik me vooral dood aan politiekhypocriete films uit Hollywood die geschiedenis vervangen door mythen en zo het menselijk vermogen om fictie van realiteit te onderscheiden veel schade toebrengen. Ik heb het niet over films zoals Braveheart (1995) van Mel Gibson of Gladiator (2000) van Ridley Scott; films die enkel bedoeld zijn als entertainment, maar wel over films die een waarachtig beeld van de werkelijkheid zouden schetsen en al doende een belangrijke levensles proberen te omvatten terwijl ze de realiteit net op een heel bezonnen, bijna propagandistische wijze verdraaien. Filmmakers die dit soort films maken, worden vaak onterecht overladen met filmprijzen en bewegen hun opvolgers ertoe om op hun beurt gelijkaardige inhoudelijke keuzes te maken en zo de eigen slaagkansen te verhogen. Heeft dit te maken met de doorzichtigheid van bepaalde filmcompetities (zoals de Oscars) of een alomtegenwoordige queeste naar populariteit of is er iets meer aan de hand? Wat het ook is: mijn scriptie gaat de hypocrisie in enkele alom geprezen Hollywood films onderzoeken en zo de onbetrouwbare aard van ons geliefd medium aan de kaak stellen. Aansluitend zal ik ook een link leggen met W.T. Stead, die de waarheid – in tegenstelling tot de meeste andere mediagoeroes – op een heel persoonlijke en bevreemdend verantwoorde manier heeft omgebogen. Zijn leven deelt speciale affiniteiten met het onderwerp van mijn scriptie.
1. DE HOLOCAUSTFILM
Na de Tweede Wereldoorlog werd datgene wat we nu kennen als de Holocaust grotendeels in de vergetelheid geduwd.2 Het Amerikaanse Jodendom had besloten om de Nazimisdaden te negeren in de hoop lucratieve zaken te kunnen doen met de Bondsrepubliek Duitsland. Het was pas na het Israëlisch succes bij de Zesdaagse Oorlog in 1967 dat Amerikaanse joden bijna allemaal veranderden in toegewijde Zionisten. De militaire prestaties van Israël bevestigden dat de kleine staat veel toekomst had en bijna onmiddellijk daarna werd de Nazi Holocaust gepromoveerd tot het symbool van het joodse lijden en Israëls bestaansrecht. Het werd een vereist lesonderdeel in alle westerse scholen en nu, bijna zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog, krijgen twaalfjarigen nog steeds te horen dat de blonde, blauwogige Duitsers van toen joodse kinderen in gaskamers hebben geduwd om ze vervolgens in knopen en zeep te veranderen. Het is propaganda van de ergste soort, een stormloop van weerbarstig zelfmedelijden, een brainwashingtechniek die de hele wereld in haar ban heeft en gebruikt wordt om iedere vorm van kritiek op Israëls talloze misdaden tegen de menselijkheid onmiddellijk in de kiem te smoren, wat een discussie over en met Israël geheel in de weg staat. Van zodra joden in Palestina of ergens anders onrust stoken, zullen joodsgecontroleerde mediaorganisaties (zoals Hollywood) melodramatische verhaaltjes tevoorschijn toveren zodat we terug medelijden met hen krijgen en geld doneren aan joodse liefdadigheidsinstellingen: geld dat niet naar de eigenlijke slachtoffers van de Holocaust gaat, maar wel naar machtige joodse groeperingen die het leed van deze slachtoffers gebruiken als argument. Deze drang naar financieel gewin en politieke macht uit zich door het onder druk zetten van regeringen en bedrijven en het aanpraten van schuldgevoelens aan de Duitse en Zwitserse gemeenschap. Zo beoefenen veel Amerikaanse joden zelf geen Jodendom, maar hebben het wel vervangen door een dogma: fundraising voor joodse belangen. Politicoloog Norman Finkelstein (zelf een kind van Holocaust overlevenden) noemt het de ‘Holocaust-industrie’. Hij maakt hierbij een consequent onderscheid tussen de historische Holocaust en de Holocaust als pr-campagne die sinds 1967 vooral in de Verenigde Staten wordt gevoerd.3
Helaas gaat deze campagne telkens ten koste van anderen en dan heb ik het niet alleen over Palestijnen en de niet-joodse slachtoffers van de Holocaust, maar ook over slachtoffers van andere genociden. De 20ste eeuw alleen al heeft tientallen genociden gekend. Denk maar aan de Armeense genocide van 1915, de hongersnood van Oekraïne in de jaren ’30, de zuiveringen van Mao Zedong in de Volksrepubliek China en Tibet, de dood van miljoenen Cambodjanen onder Pol Pot, de Rwandese genocide, het bloedbad van Nanking, de moordpartijen in Bosnië-Herzegovina, Leopolds schrikbewind in de Kongo-Vrijstaat. Bij de eerste twee van deze genociden hebben joden (zoals Talaat Pasja, Mehmet Cavit Bey, Lazar Kaganovitsj, Genrich Jagoda e.a.) zelfs een cruciale rol gespeeld, maar daar zal ik niet verder op ingaan aangezien de moordenaars in kwestie niet het joods collectief vertegenwoordigen.4 Het wijst ons er wel op dat menselijke tragedies nooit kunnen worden toegewezen aan één groep en dat we ons als Belg mogen afvragen waarom de UNESCO vorig jaar furieus reageerde toen enkele mannen zich bij Aalst carnaval verkleed hadden als SS-officier terwijl niemand inziet hoe sarcastisch het is dat er bij Antwerpse chocolatiers pralines worden verkocht in de vorm van zwarte handjes.
Laten we het nu even hebben over de bekendste van alle Holocaustfilms: Steven Spielbergs Schindler’s List (1993), een film die maar liefst zeven Oscars wegkaapte (waaronder die voor Beste Film en Beste Regisseur) en al jaren in de top 10 van IMDB prijkt. Filmcritici prezen de film de hemel in en wereldwijd werden miljoenen kijkers tot tranen toe geroerd. In mijn ogen is het een ramp van een film. Achter de imponerende cinematografie en de sterke acteerprestaties schuilt niets meer dan een haatdragend en misleidend propagandastuk dat het menselijk vermogen om fictie van realiteit te onderscheiden zwaar heeft aangetast. Zelfs de slagzin – ‘Whoever saves one life, saves the world entire’ – is twijfelachtig. De echte Talmoed versregel is: ‘Whosoever preserves a single soul of Israel, Scripture ascribes to him as though he had preserved a complete world’ (Sanhedrin 37a).
Centraal staat het verhaal van Oskar Schindler, een hebzuchtige zakenman die na een miraculeuze openbaring inziet dat het leven dierbaar is en dat hij joden moet redden. Tegenover deze Mozes van de 20ste eeuw staat Nazi vertegenwoordiger Amon Goeth, een groteske karikatuur. Deze Goeth is niet zoals de levensechte moordenaar op wie hij gebaseerd is, maar zoals de Nazi’s in Raiders of the Lost Ark of de haai in Jaws. Hij is als een monster uit de diepste krocht van de hel dat geniet van de kans om god te spelen. Hij is haatvol, roofzuchtig, opportunistisch, wreed, ondoordringbaar, onmenselijk. Er is geen uiteenzetting van zijn personage, geen motivatie achter zijn gruweldaden. Spielberg vindt dit duidelijk overbodig. Goeth was immers een Nazi en Nazi’s hadden geen redenen voor de dingen die ze deden. De poging om zijn personage uit te diepen door te focussen op een ziekelijke liefdesaffaire met een joods meisje kan gemakkelijk doorzien worden voor wat het is: een goedkope blootstelling van Nazi hypocrisie. Waarom niet focussen op de belangrijke kwesties? Goeth was ongetwijfeld corrupt uitschot, maar dan wel menselijk uitschot. Uiteindelijk is hij door de politiebranche van de SS gearresteerd wegens diefstal van joods eigendom en wreedheden en sadisme tegenover concentratiekampgevangenen, maar door het naderend eind van de oorlog is zijn zaak geseponeerd. Hoewel deze vitale informatie opzettelijk is weggelaten, bewijst het wel dat bijlange niet alle Duitsers uit waren op de uitroeiing van het Europese Jodendom. Spielbergs oppervlakkige politieke correctheid kan misschien indruk maken op twaalfjarige schoolkinderen en de marionetten van de Academy Awards, maar zou zeker geen indruk mogen maken op de intelligente en kritische kijker.
Spijtig genoeg is deze tekortkoming niet enkel van toepassing op Spielberg. Hollywood zal wellicht nooit toegeven dat de mannen die het Derde Rijk controleerden geen hersenloze monsters waren, maar beschaafde intellectuelen en wetenschappers. Duitsland was het best onderwezen land van Europa toen de Nazi’s aan de macht kwamen. De echte horror van de Holocaust ligt niet in de brutaliteit, maar de banaliteit van het kwade. Hoe kan iemand willekeurig zijn morele sfeer vernauwen en mensen uitsluiten die niet anders zijn dan buren, vrienden en familie? Hoe kan iemand zich volledig wijden aan de heerschappij van een wrede en haatvolle ideologie en toch nog een normaal familieleven leiden? Het experiment van Milgram en het Stanford gevangenisexperiment hebben eerder aangetoond dat neurotypische mensen zonder enige persoonlijke vijandigheid agenten kunnen worden van een vreselijk destructief proces. Al zijn de destructieve gevolgen van hun werk apert zichtbaar en wordt er van hen gevraagd om dingen te doen die in strijd zijn met fundamentele ethische normen, dan nog zijn relatief weinig mensen in staat om assertief op te treden tegenover het gezag (zeker als hun leven ervan afhangt). Dit gezegd zijnde is het bijzonder onbillijk om het hele Duitse Leger te demoniseren. Veel leiders van de Heer (Wehrmacht) en de Kriegsmarine hebben zich namelijk wel openlijk verzet tegen de wrede methoden van Hitlers regime.5 Bovendien mogen we nooit vergeten hoe zwaar de prijs was die het Duitse volk uiteindelijk voor haar steun aan Hitler betaalde. Naast de geallieerde bombardementen (zoals het bombardement van Dresden) en de massale verkrachtingen, zijn er meer dan een miljoen Duitse soldaten omgekomen in Sovjet strafkampen.
In deze racistische campagne om Duitsers te ontmenselijken, worden feiten die hinderlijk zijn bij het negatief stereotyperen gestigmatiseerd als ‘antisemitisch’. Geschiedkundigen, journalisten en het publiek worden gedwongen om het zelfgerechtigd bijgeloof van een nieuwe staatsreligie te accepteren als evangelische waarheid. Als iemand wijst op de leugens, de censuur en de kwezelarij van sommige Holocaustverhalen, dan zal hij onmiddellijk veroordeeld worden wegens ketterij. Hij zal woorden naar zijn hoofd geslingerd krijgen als ‘antisemiet’ en ‘Neonazi’. De toeschrijving van deze bijnamen is al voldoende voor de ketter in kwestie om zijn reputatie en zijn carrière te verliezen en in Canada en Europa zelfs zijn vrijheid. Het is dankzij deze heksenjacht dat de staatsreligie van de Zes Miljoen Mythe haar soevereiniteit blijft behouden over de harten en de geesten van miljoenen mensen in het Westen.6
Helaas is dit ook het geval bij jonge filmmakers (zie Onder de Wassende Maan van Hans Spilliaert, 1996). Steeds opnieuw kiezen zij de Holocaust als onderwerp om de jury van grote en kleine filmcompetities te manipuleren en zo de eigen slaagkansen te verhogen of zelfs te garanderen. Steeds opnieuw beelden zij het hele gebeuren letterlijk en figuurlijk af als een zwart-wit verzameling van kinetische symbolen en martelaarschap. Zij zijn de onwetende opzichters van de Holocaust-industrie en beelden niet de historische Holocaust af, maar wel de Holocaustmythen. Zij proberen hun eigen empathie te weerspiegelen, maar tonen enkel hun naïviteit. Zij hopen geheel oprecht te zijn, maar zijn eerder hypocriet. Al deze keuzes dragen bij tot de degradatie van een oneindig complexe realiteit tot iets dat nog erger is dan kitsch: een spektakel.
Gelukkig bestaan er enkele goede tegenvoorbeelden, hoe zeldzaam die ook moge zijn. De bekendste is Roman Polanski’s The Pianist (2002), waarin het leven van hoofdpersonage Wladek Szpilman uiteindelijk wordt gered door een Duitse officier. De pianoscène die hiermee gepaard gaat, overtreft alle ambiguïteit. In tegenstelling tot Spielberg heeft Polanski de Holocaust zelf meegemaakt en dus nooit de kans gekregen om geheel afzijdig te blijven in een conflict dat al zijn notie oversteeg. The Pianist maakt gebruik van ‘stil leed’ en speelt in op ons brein en ons begrip en niet op onze zintuigen.
Het beste tegenvoorbeeld is echter Idi i smotri (1985) van wijlen Elem Klimov (zelf een oorlogskind uit Stalingrad), een film over de vrij onbekende Nazi genocide in de Wit-Russische Socialistische Sovjetrepubliek in 1943. De film wordt geheel verteld vanuit de ogen van Florya, een tienerjongen die zich bij de Sovjetpartizanen aansluit en vervolgens getuige is van de gruwelijkste oorlogsmisdaden. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de daders in deze film niet tot het gewone Duitse Leger behoren, maar wel tot de beruchte strafeenheid van Oskar Dirlewanger: een antipartizanen eenheid die enkel verantwoording aflegde aan Heinrich Himmler en algemeen beschouwd kan worden als de meest barbaarse brigade van het Derde Rijk.
Naar het einde van de film toe ziet Florya, zijn gezicht getekend door oorlogsgruwel, een ingelijst portret van Adolf Hitler in de modder liggen en hij begint er op te schieten. Na ieder schot zien we een sequentie van montages die achterstevoren worden afgespeeld en teruggaan in de tijd en de opkomst van Hitler en het Derde Rijk afbeelden gaande van de lijken in de concentratiekampen tot beelden van Hitler als kind en dan tot slot een foto van een baby Adolf op de schoot van zijn moeder. Florya schiet op alle beelden, maar krijgt zichzelf niet zover om op de afbeelding van baby Hitler te schieten. Klimov stelt ons als kijker de vraag of we zelf in staat zouden zijn om Hitler als baby dood te schieten en zo de wereld een hoop ellende te besparen, zelfs al vernietigen we daarmee onze eigen ziel. Al het geluk van de wereld is niet één traan van een baby waard. Daarenboven plaatst hij het hoofdpersonage in deze scène op dezelfde lijn als de dictator. Beiden zijn immers door een eindeloze reeks tegenslagen gedwongen om vroegtijdig volwassen te worden en hebben nooit de kans gekregen om een normaal familieleven te leiden. Hoewel Florya uiteindelijk in staat is om zijn menselijkheid te bewaren in onmenselijke omstandigheden, was dat bij Hitler klaarblijkelijk niet het geval.
Iedere film over de Holocaust – of eender welke andere genocide – zou zulk een genuanceerd en gecompliceerd beeld moeten tonen en zelfs aan de grootste schurken de kans bieden om hun mening te delen. Hoe mooi en krachtig de beelden van kleine meisjes in rode jassen ook moge zijn; toch is het een morele en geschiedkundige verplichting om de moeilijke, de subtiele en de obscure weg te kiezen en ieder aspect in vraag te stellen. Filmmakers mogen zich niet overgeven aan het eenzijdig denken van de Amerikaanse Zionisten en de seniele organisatoren van de Academy Awards, voor wie mythologie belangrijker is dan bewijs en er geen wereld bestaat tussen goed en kwaad. Doen ze dit toch, dan hebben ze meer gemeen met de alom gehate Leni Riefenstahl dan ze zelf durven inzien.
2. KINGDOM OF HEAVEN
In 2006 kwam de documentairefilm Reel Bad Arabs: How Hollywood Vilifies a People uit. De film was een uitbreiding van het gelijknamige boek van Jack Shaheen, die daarin analyseerde hoe Hollywood het westers beeld van Arabieren manipuleert. De documentaire beweert dat de laster van Arabieren in Amerikaanse films al bestaat sinds de eerste dagen van de stomme film en tegenwoordig nog steeds aanwezig is in Hollywood blockbusters. Jack Shaheen nam een groot aantal vernederende beelden van Arabieren onder de loep en toonde aan dat zij meestal als bandieten, als barbaarse nomaden of als terroristen worden afgebeeld en hun vrouwen als oppervlakkige buikdanseressen die kwaadaardige en hebzuchtige sjeiks dienen. De film legt eveneens de motivaties achter de stereotypen uit, hun ontwikkelingen tijdens bepaalde sleutelmomenten in de Amerikaanse geschiedenis en waarom ze tot op de dag van vandaag zo belangrijk zijn. De documentaire verscheen echter te laat.
Een jaar eerder was Ridley Scotts epos Kingdom of Heaven in de zalen verschenen: een film over middeleeuwse kruisvaarders die geen enkele Oscar won en door filmcritici gehekeld werd wegens een gebrek aan ‘diepgang’. Naar het einde van de film toe, nadat de moslimstrijdkrachten Jeruzalem van de christenen hebben heroverd, loopt hun leider Saladin (de eerste sultan van Egypte en Syrië) met gepaste waardigheid door een kamer vol oorlogspuin alvorens te stoppen aan een gevallen kruis. Hij raapt het christelijke altaarstuk op en zet het voorzichtig op een tafel. Dit gebaar levert – net zoals de dialogen in de film – een belangrijke boodschap over de kruistochten. Het vertelt ons dat moslims mensen zijn, in staat om even eervol en gelovig te zijn als christenen. Natuurlijk is dit een overbodige, bijna kinderlijke boodschap, maar in de Verenigde Staten – land der hypocriete evangelisten en fundamentalistische senatoren – van buitengewoon belang. Scotts complexe en menselijke benadering van zowel christenen als moslims en het gevaar van fanatici aan beide kanten is een hele verademing voor moslimgeleerden en activisten in de VS die allemaal vinden dat Hollywood er nooit in slaagt om mensen uit het Midden-Oosten correct af te beelden. Dat westerse films Arabieren en moslims zelden portretteren als mensen met eigen levens, families, persoonlijkheden en emoties, maar wel als simplistische, analfabetische, eenzijdige, kwade, haatvolle en natuurlijk onhygiënische dwazen.
Hoewel de director’s cut van Kingdom of Heaven beter ontvangen werd, is er nog veel werk aan de winkel. De politieke instabiliteit in het Midden-Oosten en een fundamenteel gebrek aan vertrouwdheid met de moslimwereld dragen bij tot de culturele kortzichtigheid van Hollywood en hoewel films zoals Kingdom of Heaven suggereren dat er verandering in zicht is, is de vooruitgang heel langzaam. Moslims zijn op dit moment een van de grootste minoriteiten in de VS en hoewel zij daarom nu het meest gestereotypeerd worden, gold hetzelfde decennia geleden voor Italianen, Ieren, Aziaten en in het bijzonder Indianen (zie Marlon Brando’s Oscar weigering).
De grootste critici van Kingdom of Heaven waren historici.7 Door de huidige relevantie van religieuze oorlogvoering en historische martelaars is het tijdperk van de kruistochten gevoeliger dan andere. Ridley Scott zou sleutelen aan de geschiedenis op een wijze die veel gevaarlijker is dan bij bijvoorbeeld Gladiator. In het Midden-Oosten vinden sommige mensen immers dat de kruistochten vandaag de dag weerklank kennen, zeker het moderne beeld van Saladin. Leiders van Egypte en Irak zien hem als de wreker van de islam en creëren graag parallellen met deze ‘Ṣalāḥ ad-Dīn’. Saddam Hoessein plaatste zijn eigen portret zelfs naast dat van zijn held op postzegels en sponsorde kinderboeken die over hem vertelden als ware hij de tweede Saladin.
Overdreven incorrecte geschiedenis is bijgevolg niets beter dan overdreven negatieve beelden, zo klinkt het. De centrale boodschap van de film is dat zowel Saladin als zijn grootste tegenstander, de melaatse koning Boudewijn IV van Jeruzalem, samen op pragmatische wijze in vrede trachtten te leven. Vandaar de titel. Dit is echter niets meer dan mooie fictie. De betreurenswaardige realiteit was dat geen van beiden uit was op een langdurig vredesbestand.8 Ze gebruikten wel diplomatie, maar dat maakte deel uit van een grootschalig oorlogspel. Er bestaat geen twijfel dat Saladin Jeruzalem wilde heroveren en toen hij daar uiteindelijk in slaagde, smeet hij alle christelijke burgers van Jeruzalem, die niet het losgeld hadden om zich vrij te kopen, op de slavenmarkt. Scotts film, ondanks zijn goede bedoelingen, is slechts een kinderlijke stap in de goede richting.
Ofschoon het beeld van Arabieren complexer is geworden sinds de dagen dat iedere terrorist in een actiefilm een Arabier moest zijn, is er nog een ander probleem: de simpliciteit van wat positief is. Als Saladin een groot krijger was en een man met veel wijsheid en een passionele, religieuze ijver, dan hebben we het niet over een positief beeld, maar wel over een sympathiek stereotype. Deze simplistische denkwijze in Hollywood schemerde ook door in 2011, toen de Iranese film A Separation van Asghar Farhadi werd bekroond met de Oscar voor Beste Buitenlandse Film. De film is namelijk geen kennismaking met de Arabische cultuur, maar wel een vlijmscherpe analyse van de huidige Iranese samenleving en de tweedeling onder de bevolking; een potentieel propagandastuk, van veraf in de schoot geworpen. A Separation is zeker geen slechte film, maar de vraag blijft of de film ook een Oscar had gewonnen als hij niet uit Iran kwam of als hij de Iranese samenleving had bejubeld. Het bekronen van films zoals deze is helaas van weinig betekenis in een systeem dat halsstarrig blijft weigeren om haar eigen tekortkomingen te overpeinzen.
3. DE HISTORISCHE HELD
3.1 Abraham Lincoln
Zeg het woord ‘slaaf’ en mensen denken niet aan de kindprostituees in India of de eunuchen van de Qin-dynastie, maar wel aan de Hebreeërs die Mozes uit Egypte leidde of de miljoenen zwarten die hun vrijheid te danken hebben aan de zestiende president en grootste held van de Verenigde Staten.
Twee jaar geleden heeft Steven Spielberg zijn langverwachte biografie over Lincoln gemaakt. De film werd genomineerd voor 12 Oscars, waaronder die voor Beste Film en Beste Regisseur, en won er twee. Hoewel Lincoln een cruciale rol speelde bij de samenstelling van de Verenigde Staten, is zijn rol bij de afschaffing van de slavernij zwaar overschat. De echte Lincoln heeft meerdere malen verklaard dat de regering naar zijn mening niet het constitutioneel recht had om zich te moeien met de gevestigde slavernij. Hij meende dat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring niet gebaseerd was op etnische gelijkheid en hij was geen voorstander van stemrecht en ambtelijke aanstellingen voor zwarten of interraciale relaties. Hij benadrukte dat er een streng fysiek verschil bestaat tussen het blanke en het zwarte ras dat de rassen verbiedt om samen te leven op basis van sociale en politieke gelijkheid.9 Zelfs al heeft zijn emancipatieproclamatie (1862) de slaven bevrijd; toch heeft Lincoln toegegeven dat hij dit enkel als een praktische oorlogsmaatregel beschouwde. Hij heeft de beslissing louter genomen omwille van de voordelen die ze bood bij de onderdrukking van de rebellie in de zuidelijke staten, wiens economie voor een groot deel afhankelijk was van slaven. Hij wees er verder ook op dat de emancipatie hem steun zou verzekeren vanuit Europa en de Europeanen zou overtuigen dat Lincolns aanhangers door iets meer werden aangespoord dan ambitie. Toen Lincoln de proclamatie schreef, liep de Amerikaanse Burgeroorlog namelijk slecht voor de noordelijke staten. Veel industriëlen en politici in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk overwogen om niet hen, maar wel de confederatie te assisteren bij haar oorlogsinspanningen.
De emancipatieproclamatie was overigens geen universele verklaring. Het bevatte specifieke details aangaande de plekken waar slaven werden bevrijd, in het bijzonder de staten die ‘rebelleerden’ tegen de Verenigde Staten. Slaven bleven slaven in de niet-rebellerende staten, zoals Kentucky, Maryland en Delaware. De hypocrisie van de proclamatie kreeg hierom zware kritiek te verduren. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, William Seward, zei dat ze hun sympathie voor slaven toonden door ze te bevrijden waar ze hen niet konden bereiken en ze in boeien te houden waar ze dat wel konden.
Nochtans had Lincoln jaren eerder, bij de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog en de afscheiding van Texas, voor het Huis van Afgevaardigden gezegd dat mensen van over de hele wereld, mits de juiste aanzet en de juiste macht, het recht hebben om te betogen tegen hun huidige regering en een nieuwe te vormen die hen beter ligt, ook als bepaalde delen van de bevolking niet achter hen staan. Iedereen heeft het recht om een revolutie te ontketenen en zelf te beslissen over het domein waar men woont.10 Waarom dacht hij niet hetzelfde over de zuidelijke secessie? Hoe we het ook draaien of keren; Lincoln was zeker niet de beste president van de Verenigde Staten en heeft de slaven niet vrijgelaten uit humanitaire overwegingen. In zaken als deze heiligt het doel alle middelen, maar dat betekent niet dat we anderhalve eeuw later nog in dezelfde droom moeten leven. Enkele jaren geleden zijn er zelfs documenten opgedoken waaruit bleek dat Lincoln van plan was om de vrije slaven naar Britse kolonies in de Caraïben te deporteren, net zoals Hitler ooit het plan had om de joden van Europa naar Madagaskar te deporteren.11
3.2 Mahatma Gandhi
Gandhi staat bij ons vooral bekend als een simplistische versie van wie hij was: een glimlachende heilige die een witte lendendoek droeg en een John Lennon bril en die geen vlees at en er uiteindelijk in slaagde om via zijn principes van actieve geweldloosheid (Ahimsa) de onafhankelijkheid van de republiek India in te luiden en zo het grootste rijk dat de wereld ooit gekend heeft, ten val te brengen. In werkelijkheid was hij geen consistente pacifist. Hij trad zelfs op als rekruteringsagent voor Indiase soldaten tijdens de Boerenoorlog, de Zoeloeoorlog en de Eerste Wereldoorlog.12 Zijn inzet voor de Indiase bevolkingsgroep en de inherente strijd tegen de Britten kwam er pas na de invoering van de Rowlatt Act in 1919, een maatregel om publieke onrust te controleren en samenzwering in India uit te roeien, en de slachting van Amritsar, waarbij het Brits-Indisch leger het vuur had geopend op een groep onbewapende Indiërs.
De belangrijkste oorsprong van de mythen rond Gandhi is Richard Attenborough’s Gandhi uit 1982, een film die maar liefst acht Oscars in de wacht sleepte. In een van de belangrijkste scènes wordt Gandhi uit een eersteklas treinwagon gezet in Pietermaritzburg omdat een blanke passagier geen ruimte wenst te delen met een Indiase contractarbeider. Deze gebeurtenis leidde echter niet tot de start van een campagne tegen etnische onderdrukking, zoals wordt afgebeeld, maar wel tot de start van een campagne om de etnische segregatie in Zuid-Afrika verder uit te breiden. Gandhi, die in Zuid-Afrika werkte als officieel vertegenwoordiger van de Indiase moslimhandelaars en hier zijn politieke ideeën, ethiek en politieke leiderseigenschappen ontwikkelde, was vastbesloten dat respectabele Indiërs niet verplicht mochten worden om dezelfde faciliteiten te gebruiken als ‘kaffers’. In de havenstad Durban verzocht hij de autoriteiten om een einde te maken aan de vernedering die Indiërs moesten doorstaan door dezelfde ingang van het postkantoor te gebruiken als zwarten. Hij zag het als een persoonlijke overwinning toen er uiteindelijk drie deuren werden geïntroduceerd: een voor Europeanen, een voor Aziaten en een voor inheemse Afrikanen.13
Gandhi’s enige prestatie als politiek leider van India was het creëren van een grootschalige ongehoorzaamheidbeweging die, onder de juiste omstandigheden, voor een grote doorbraak in de geschiedenis van het land kon zorgen. Alles draaide om een benaderbare regering. Via zijn kennis van de Britse democratie had hij ontdekt dat het Lagerhuis (House of Commons) slechts in beperkte mate bereid was om opstanden te onderdrukken vooraleer ze toegevingen zou doen. Als hij een andere tegenstander had gehad, was zijn lot heel anders geweest. Gandhi mocht er in zijn sobere outfit dan wel uitzien als een heilige; toch was hij bovenal een sluw tacticus en een meedogenloos politicus. Aangezien hij jarenlang in Groot-Brittannië en Zuid-Afrika had gewoond, was hij vertrouwd met het systeem dat hij omver wilde werpen. Hij wist hoe hij de Britten moest ondermijnen, wanneer hij ergens voordeel uit kon halen en wanneer hij zich moest terugtrekken. Bovendien had de Indiase Onafhankelijkheidsbeweging al veel invloed in de regering lang voor Gandhi ten tonele verscheen. De vrijheid van de natie was er evengoed gekomen als hij zijn leven lang in een grot had gewoond. Hoewel hij uiteindelijk president werd van de Indiase Congrespartij en wereldwijd campagnes leidde voor vrouwenrechten, religieuze en etnische vrede en de strijd tegen armoede, hield hij zich vooral bezig met het prediken van nogal onconventionele ideeën over slaapgewoonten, voedsel en seksualiteit. Hij zag het celibaat als de enige manier om de uitputting van vitale lichaamssappen te voorkomen en liet zijn nichtjes vaak naakt bij hem in bed kruipen om zijn onthouding te testen.
Wie toch een held nodig heeft, kan beter opkijken naar heren zoals Pater Damiaan, Martin Luther King, Moeder Teresa, Paus Franciscus of de hoofdrol in mijn volgende hoofdstuk: William T. Stead.
4. LINK MET FILM: ‘THE MAIDEN TRIBUTE OF MODERN BABYLON’
Meer dan een eeuw geleden werd journalist William Thomas Stead persoonlijk door president William Howard Taft uitgenodigd om deel te nemen aan een vredescongres in Carnegie Hall, New York. Stead stapte aan boord van de Titanic en kwam om het leven in de wereldberoemde ramp. Tegenwoordig wordt hij amper herdacht. Hij komt niet voor in James Camerons Titanic (1997) en is slechts enkele seconden te zien in de 1958 film A Night to Remember als een naamloze man die kalm een boek leest in de eerste klas rooksalon terwijl het schip ten onder gaat. Nochtans was Stead een gigantische spilfiguur in de journalistiek en politiek van 1880 tot zijn dood.14 Het wordt tijd dat we eindelijk inzien hoeveel van onze moderne cultuur aan hem te danken is. Hoewel de volgende pagina’s veelvuldig teruggrijpen naar het verleden, blijven de lessen uit zijn leven tot op de dag van vandaag akelig relevant.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw trachtte de Social Purity movement, geleid door vroege feministen zoals Josephine Butler, de behandeling van vrouwen en kinderen in de Victoriaanse samenleving te verbeteren. De beweging behaalde haar eerste overwinning toen de Contagious Diseases Acts – bedoeld om prostituees met seksueel overdraagbare ziekten te interneren – onder druk werden ingetrokken wegens schending van de mensenrechten. Tegelijkertijd keerde hun campagne zich ook tot problemen rond prostitutie en de mannelijke macht over vrouwen. Tegen het einde van de jaren 1870 was dit vooral gericht op de angst dat Britse vrouwen naar bordelen over heel het Europese vasteland werden gelokt (of ontvoerd), zeker aangezien dit gebeurde met meisjes die amper seksueel meerderjarig waren. Hoewel de seksuele meerderjarigheid in 1875 naar dertien verhoogd was via een amendement aan de Offences against the Person Act 1861, probeerde de beweging de leeftijd verder op te heffen naar minstens zestien. Het Parlement van het Verenigd Koninkrijk was echter niet bereid om deze verandering door te voeren.
In 1881 werd er een Criminal Law Amendment Bill geïntroduceerd om het toch te veranderen. Hoewel het wetsvoorstel in 1883 gemakkelijk door het Hogerhuis (House of Lords) geraakte, werd het tot tweemaal toe tegengehouden in het Lagerhuis (House of Commons). In 1885 werd het voorstel een derde maal geherintroduceerd, maar opnieuw dreigde het aan de kant te worden geschoven omwille van een politieke crisis en de naderende verkiezingen van dat jaar. Een dag nadat het parlement voor Pinksteren met reces ging, besloot Benjamin Scott, gedelegeerd bestuurder van Londen en campagnevoerder voor de goede zeden, om een bezoekje te brengen aan W.T. Stead: de flamboyante redacteur van de Pall Mall Gazette. Dit was in die tijd een van de meest invloedrijke kranten in Londen, met literaire medewerkers zoals George Bernard Shaw en Oscar Wilde. Stead was de vader van de moderne onderzoeksjournalistiek, bekend voor zijn blikvangende krantenkoppen en zijn sensatiezucht. Hoewel hij een voorstander was van de Social Purity movement, werd hij door velen van hen gewantrouwd omwille van zijn neiging naar emotionele instabiliteit en de smakeloosheid van zijn soort journalistiek. Door het dreigend uitsterven van het wetsvoorstel waren ze echter bereid om al het nodige te doen.
Scott vertelde Stead lugubere verhalen over seksueel uitgebuite kinderen. Aangezien de verhalen zijn reformistische aard en zijn flair voor het sensationele aanspraken, ging Stead ermee akkoord om de steun van de bevolking voor het wetsvoorstel op te schudden. Stead richtte een geheim onderzoekscomité op om kinderprostitutie te onderzoeken, bestaande uit Josephine Butler, vertegenwoordigers van het London Committee for the Suppression of the Traffic in British Girls for the Purposes of Continental Prostitution (waar Scott voorzitter van was) en het Leger des Heils. Als deel van het onderzoek deden twee vrouwen, een werkneemster van de Pall Mall Gazette en een meisje van het Leger des Heils, zich met veel risico voor als prostituees opdat ze bordelen konden infiltreren, zoveel mogelijk informatie vergaren en dan ontsnappen voor ze gedwongen werden om seksuele diensten te verlenen. Mw. Butler en haar zoon Georgie wandelden tien dagen lang door de straten van Londen en deden zich voor als een bordeeleigenares en een pooier. Samen gaven ze ongeveer honderd pond uit aan het vrijkopen van kinderen in hoogstaande bordelen. Stead sprak op zijn beurt met een voormalig rechercheur van Scotland Yard om eerstehands informatie te verkrijgen en richtte zich vervolgens op werkzame en gepensioneerde bordeeleigenaars, pooiers, ontvoerders, prostituees, reddingswerkers en gevangenisgeestelijken. Toch vond Stead dat hij nog iets meer moest doen om zijn betoog te ondersteunen: hij besloot om zelf een meisje aan te kopen om te tonen dat hij het onder de neus van de autoriteiten kon doen én er over kon schrijven.
Met de hulp van Josephine Butler en Bramwell Booth, hoofd van het Leger des Heils, kwam Stead in contact met Rebecca Jarrett, een hervormde prostituee en bordeeleigenares die bij Mw. Butler in Winchester verbleef als assistente. Hoewel Butler geen problemen had met de ontmoeting, wist ze zelf niet wat Steads achterliggende reden was. Stead overhaalde Jarrett om hem te helpen bewijzen dat een dertienjarig meisje van haar ouders gekocht kon worden om vervolgens naar het ‘Continent’ te transporteren. Ondanks dat Jarrett haar oude bordeelcontacten niet graag om hulp vroeg, besloot ze toch te helpen. Rebecca Jarrett kwam samen met een voormalige collega: een pooister met de naam Nancy Broughton. Via haar kwam ze in contact met de dertienjarige Eliza Armstrong, wiens alcoholistische moeder Elizabeth dringend geld nodig had. Zij regelde een afspraak met Mw. Armstrong, die in het Lisson Grove district van Londen woonde. Hoewel Rebecca aan de moeder vertelde dat het meisje als meid voor een oudere heer zou dienen, was ze er zeker van dat Mw. Armstrong begreep dat ze haar dochter aan de prostitutie verkocht. De moeder ging ermee akkoord om haar dochter te verkopen voor vijf pond. De overeenkomst werd afgesloten op 3 juni. Diezelfde dag nam Jarrett Eliza mee naar een vroedvrouw en aborteuse genaamd Louise Mourez die haar onderzocht en haar maagdelijkheid bevestigde en Jarrett een fles chloroform verkocht. Daarna werd Eliza naar een bordeel gebracht en licht verdoofd, in afwachting van haar koper: Stead. Stead, die zich gewoonlijk onthield van alcohol, kroop volledig in de rol van libertijn door een hele fles champagne leeg te drinken. Hij betrad Eliza’s kamer en wachtte tot ze ontwaakte uit haar narcose. Toen Eliza bijkwam, begon ze te schreeuwen. Stead verliet de kamer en liet de schreeuw impliceren dat hij zijn ‘ding’ met haar gedaan had. Eliza werd vervolgens aan Bramwell Booth overhandigd en die stuurde haar naar Frankrijk, waar ze werd opgevangen door een familie van het Leger des Heils. Ondertussen schreef Stead zijn verhaal.
Op 4 juli 1885 werd er een duidelijke waarschuwing in de Pall Mall Gazette verstrekt:
“All those who are squeamish, and all those who are prudish, and all those who would prefer to live in a fool’s paradise of imaginary innocence and purity, selfishly oblivious to the horrible realities which torment those whose lives are passed in the London inferno, will do well not to read the Pall Mall Gazette of Monday and the three following days.”
De nieuwsgierigheid van het publiek was geprikkeld. Iedereen wachtte vol anticipatie op maandag 6 juli. Die dag publiceerde Stead het eerste gedeelte van The Maiden Tribute of Modern Babylon. De eerste aflevering nam maar liefst zes volle pagina’s in beslag. Stead viel de openbare zonden aan met opvallende ondertitels die meer aan pornografie deden denken dan aan sociale hervorming: ‘The Violation of Virgins’, ‘The Confessions of a Brothel-Keeper’, ‘How Girls Were Bought and Ruined’. Het laatste deel van de eerste aflevering, getiteld ‘A Child of Thirteen Bought for £5’ kreeg bijzondere aandacht. Hierin beschreef Stead het verhaal van Eliza, die hij uit voorzorgsmaatregelen ‘Lily’ noemde. Hoewel hij garant stond voor de authenticiteit van ieder feit in de vertelling, had Stead toch een aantal details veranderd en niet vermeld dat hijzelf Lily’s koper was. De thema’s van The Maiden Tribute waren kinderprostitutie en de ontvoering, aankoop en verkoop van jonge Britse maagden aan Europese ‘plezierpaleizen’. Stead nam zijn lezers mee naar de duistere kanten van de labyrintachtige straten van Londen (en refereerde daarbij naar de Griekse mythe van de Minotaurus), legde de vleeshandel bloot en wees tegelijkertijd op de corruptie van de ambtenaars die het misbruik oogluikend toestonden; vooral de parlementsleden die verantwoordelijk waren voor de dreigende nietigverklaring van het wetsvoorstel in het Lagerhuis. Hij liet zelfs doorschemeren dat deze lieden misschien persoonlijke redenen hadden om de wetsverandering te blokkeren. De grootste naam die – ofschoon niet rechtstreeks – in opspraak werd gebracht, was die van Leopold II. Tijdens het verhoor van bordeelmadam Mary Jeffries, die niet minder dan acht beruchte huizen van plezier dreef, werd bekend dat zij geregeld jonge Britse maagden exporteerde naar het buitenland, voor schuinsmarcheerders, onder wie niemand minder dan de koning der Belgen. Naar verluidt betaalde hij haar 800 pond per maand en waren de meisjes nauwelijks ouder dan tien jaar.
The Maiden Tribute of Modern Babylon was een onmiddellijk succes. Aangezien W.H. Smith & Sons, die een monopolie had op alle krantenwinkels, de krant weigerde te verkopen omwille van de lugubere en perverse inhoud, namen vrijwilligers uit het Leger des Heils en de krantenjongens de distributie over. Zelfs George Bernard Shaw bood zijn diensten aan. Er was zo’n grote vraag naar de krant dat hele menigten zich voor de kantoren van de Pall Mall Gazette verzamelden en elkaar met hand en tand bestreden om een kopie te bemachtigen. Tweedehandse kopieën van de krant werden verkocht voor prijzen zo hoog als een shilling: twaalf keer de normale prijs.
Binnen enkele dagen ontving Stead telegrammen van de andere kant van de Atlantische Oceaan van figuren die meer wilden weten over het schandaal en tegen het einde van de reeks had hij doorheen de hele Victoriaanse beschaving voor een opschudding rond prostitutie gezorgd. De Britse klassenmaatschappij lag op haar kop. Uit vrees voor nationale rellen verzocht Sir William Harcourt Stead om de publicatie van de artikels stop te zetten. Stead antwoordde dat hij enkel zou gehoorzamen als het wetsvoorstel zonder enig uitstel werd doorgevoerd. Aangezien Harcourt dit niet kon garanderen, gaf Stead het bevel om de drukpersen van de Pall Mall Gazette te laten werken tot het papier op was.
Steads openbaringen konden op weerklank van het publiek rekenen. Te midden van de massahysterie gaven ze geboorte aan een grote variëteit aan hervormingsgroepen en prominente individuen riepen om een einde aan het schandaal. Er werden tientallen protestbijeenkomsten georganiseerd in Londen en de provinciale steden. Duizenden mensen, inclusief grote zwermen maagden gekleed in witte gewaden, liepen samen naar Hyde Park om de goedkeuring van het wetsvoorstel te eisen. De regering schoot snel in de verdediging en de leden van het parlement die zich eerder tegen het wetsvoorstel hadden verzet, begrepen nu dat hun oppositie niet enkel betekende dat ze het bestaan van kinderprostitutie ontkenden, maar het ook nog eens door de vingers zagen. Hoewel velen onder hen de krant wilden laten vervolgen onder het mom van ‘obsceniteiten’, gingen ze toch door de knieën voor het onvermijdelijke. Op woensdag 8 juli werd het debat over het wetsvoorstel hervat, op 7 augustus werd het een derde en laatste keer voorgedragen en een week later, na de persoonlijke goedkeuring van Koningin Victoria, werd het een geldige wet.
Ofschoon Stead bij zijn onderzoek gesteund was door het Leger des Heils en religieuze leiders zoals Kardinaal Henry Edward Manning en Charles John Ellicott, bisschop van Bristol, gaf zijn plan toch een terugslag. Rivaliserende nieuwsbladen zoals The Times hadden de echte ‘Lily’ opgespoord. Uiteindelijk kwamen de ware details van het verhaal aan het licht, zoals het feit dat Stead haar eigenlijke koper was. Mw. Armstrong protesteerde en ging naar de politie en beweerde dat ze geen toestemming had gegeven om haar dochter in de prostitutie te laten werken. Ze hield vol dat ze haar dochter enkel had laten gaan in de veronderstelling dat ze in de huishoudelijke hulp terecht zou komen. Rebecca Jarrett had bovendien geen toestemming gekregen van Eliza’s vader, Charles. Zij geloofde dat de moeder in naam van beide ouders had gesproken.
Bijgevolg werden Stead, Rebecca Jarrett, Bramwell Booth, Louise Mourez (de vroedvrouw) en nog twee anderen op 2 september voor het gerecht gedaagd voor de aanranding en ontvoering van Eliza Armstrong zonder de toestemming van haar ouders. Hoewel zij hier gegronde redenen voor hadden, waren er ook andere motivaties. Sommige politici, die vonden dat ze gedwongen waren om het wetsvoorstel goed te keuren, wilden wraak nemen op de onorthodoxe tactieken van Stead en rivaliserende nieuwsbladen, die vonden dat hun gezag ondermijnd was door de verworven publiciteit van de Pall Mall Gazette, wilden hem in diskrediet brengen.
En zo werden de beschuldigden op 23 oktober berecht, met procureur-generaal Richard Webster als openbaar aanklager. Stead voerde zijn eigen verdediging. Hij gaf toe dat het meisje verkregen was zonder de toestemming van de vader en dat ze de fout hadden gemaakt om geen betalingsbewijs te geven aan de moeder. Nog een fout die Stead had gemaakt, was dat hij Rebecca Jarrett op haar woord had vertrouwd en bijgevolg Mw. Armstrongs medeplichtigheid in de misdaad niet kon bewijzen. Zonder dit bewijs werden Stead, Jarrett en Mourez schuldig bevonden aan de ontvoering en inkoop van Eliza Armstrong. Bramwell Booth en de anderen werden vrijgesproken. Jarrett en Mourez werden veroordeeld tot zes maanden cel en Stead kreeg er drie, die hij met hoffelijkheid aanvaardde. Hij bracht drie dagen door in de Coldbath Fields Prison en werd nadien overgeplaatst naar Holloway, waar hij de rest van zijn straf uitzat.
Hoewel veel groepen in protest gingen tegen Steads gevangenschap, bleek dat hij goed behandeld werd in de gevangenis. Zelf noemde hij het een uiterst aangename en ontspannende vakantie. Terwijl hij in de gevangenis zat, bleef hij instaan voor de redactie van de Pall Mall Gazette en bij Kerstmis dreef hij zijn martelaarschap op. Hij begon hier ook aan het opruiende essay ‘Gouvernment by Journalism’, waarin hij stelde dat een fatsoenlijk democratisch nieuwsblad, gerund door een actief netwerk van betrokken lezers, in staat is om een corrupte parlementaire machine overbodig te maken. Kort na zijn vrijlating schreef hij een pamflet over zijn ervaringen in de gevangenis en vroeg aan de gevangenisdirecteur of hij zijn gevangenisuniform mocht houden (hoewel hij het grootste deel van zijn straf in gewone burgerkledij had uitgezeten). Deze stemde toe en vanaf dat moment kleedde Stead zich ieder jaar op 10 november, de gedenkdag van zijn veroordeling, in zijn gevangenisgewaad om mensen te herinneren aan zijn triomf.
Wat Eliza armstrong betreft: zij werd terug aan haar ouders bezorgd door het Leger des Heils terwijl Rebecca Jarrett voor het Leger des Heils ging werken. Achteraf bleek dat Charles Armstrong niet de wettige vader van het meisje was en dus niet het recht had om Stead en de anderen aan te klagen.
W.T. Stead deed na The Maiden Tribute of Modern Babylon meerdere pogingen om zijn netwerk van ‘Gouvernment by Journalism’ vorm te geven. In 1890 richtte hij de Review of Reviews op: een maandelijks tijdschrift met wereldwijde reikwijdte, bedoeld om het rijk samen te binden door de beste journalistiek samen te vatten. Stead bleef innoveren: hij was de eerste redacteur die vrouwelijke journalisten in dienst nam en hij uitte zijn bewondering voor de nieuwste communicatietechnologieën door uitvoerig verslag te doen van de draadloze telegrafie experimenten in de jaren 1890. In 1904 realiseerde hij zijn droom door een eigen dagblad te lanceren, maar dit liep uit op een ramp. The Daily Paper liep al na zes weken op de klippen en kostte Stead 35,000 pond (tegenwoordig bijna 3 miljoen pond) van zijn eigen geld. Hij bleef echter een belangrijk politiek wereldfiguur, bekend voor zijn talloze vredescampagnes. Hij versterkte de fragiele band tussen het Verenigd Koninkrijk en het Keizerrijk Rusland door Tsaar Alexander III en diens zoon Nicolaas II te interviewen, hij stelde het wanbeleid van Koning Leopold II in de Kongo-Vrijstaat aan de kaak in een artikel getiteld ‘Ought King Leopold to be Hanged?’ en hij was sterk betrokken bij de eerste vredesconferenties van Den Haag in 1899 en 1907. Voor deze verdiensten ontving hij meerdere nominaties voor de Nobelprijs voor de Vrede. Desondanks werd hij toch door verschillende partijen geminacht omwille van zijn verzet tegen de Tweede Boerenoorlog. Nadien werd hij nog meer aan de kant gezet vanwege zijn vreemdere passies, zoals Esperanto (een internationale kunsttaal), het spiritualisme en het occultisme. Stead leek alles te geloven wat hem verteld werd, alsof hij niet in staat was om trucs en nonsens te herkennen. Hij raakte ooit zelfs in vervoering door verborgen boodschappen van geesten. In 1892 kondigde hij aan dat hij automatische boodschappen ontving van een recentelijk overleden journaliste, genaamd Julia Ames. Toen zijn zoon en erfgenaam Willie op jonge leeftijd overleed, richtte hij een kantoor op onder de naam ‘Julia’s Bureau’, waar verzoekers via vrouwelijke telefonisten informatie konden vergaren over de geestenwereld.
W.T. Stead kwam in 1912 om het leven bij het zinken van de Titanic: een uitzonderlijk einde voor een uitzonderlijke man. Dit was net het jaar dat hij de grootste kanshebber was voor het winnen van de Nobelprijs voor de Vrede. Overlevenden van de ramp konden weinig zeggen over Steads laatste uren. Hij keuvelde met veel enthousiasme doorheen het elfgangen menu van de laatste avond en vertelde allerhande opwindende verhalen (waaronder een over een vervloekte mummie in het British Museum), maar ging om half elf naar bed en leek geen deel te hebben genomen aan de dramatische gebeurtenissen op het open dek na middernacht. Als verdediger van vrouwenrechten heeft hij zeker de ridderlijke code van ‘vrouwen en kinderen eerst’ geaccepteerd. Als spiritualist heeft hij het vooruitzicht op de dood ongetwijfeld in alle kalmte omarmd. Hij vergeleek de overgang van dit leven naar het volgende met een bootreis van de Oude Wereld naar de Nieuwe Wereld. ‘Let us imagine the grave as if it were the Atlantic Ocean’, schreef hij in 1909.
Steads voorspellingen werden veel besproken na de ramp. In 1886 had hij een kort fictiestuk geschreven onder de titel ‘How the Atlantic Mail Steamer Went Down in Mid Atlantic by a Survivor’. Het vertelde het verhaal van een Trans-Atlantisch lijnschip dat 916 passagiers droeg en in de mist tegen een ander schip voer en zonk. De nieuwe regelingen vereisten reddingssloepen voor maar 390 passagiers en veroorzaakten een gruwelijk tafereel met een massa verdrinkende wezens in de vrieskoude oceaan. Stead waarschuwde dat zulk een scenario gemakkelijk in het echte leven kon plaatsvinden. In 1892, in de kersteditie van de Review of Reviews, had Stead een verhaal gepubliceerd onder de titel ‘From the Old World to the New’, waarin een schip gebaseerd op de RMS Majestic passagiers redde van een ander schip dat in aanvaring was gekomen met een ijsberg. Ironisch genoeg stond de Majestic van 1895 tot 1904 onder leiding van kapitein Edward Smith, die later zijn carrière zou beëindigen door de Titanic op haar eerste reis naar New York te loodsen. Voor Stead was de Titanic de laatste zucht van een oude orde. Hij wist dat schepen voortaan zouden worden voortgestuwd door dieselmotoren en dat kolen heel gauw tot het verleden zouden behoren.
Misschien was het onvermijdelijk dat zijn geest opnieuw zou opduiken. Hoewel hij uit het collectief geheugen verdween, zijn de lessen uit zijn leven vandaag de dag – nu de pers een grote rol speelt in het publieke leven en de gevestigde ethiek; nu de vraag blijft rijzen of onderzoeksjournalisten de wet mogen breken in naam van het openbaar belang; nu we meer dan ooit halve waarheden krijgen voorgeschoteld door de media, gekenmerkt door leugens, censuur en schijnheiligheid – onmiskenbaar relevant. Hoewel Stead gemotiveerd werd door een tomeloze sensatiezucht en zijn woorden en daden allesbehalve feilloos waren, dienden ze tenminste een hoger doel. De hamvraag blijft waarom ik de eerste ben die een film over hem maakt.
BRONNENLIJST
1. “Pasteboard pies and paper flowers are being banished from the stage by the growth of that power of accurate observation which is commonly called cynicism by those who have not got it…” (George Bernard Shaw, The World, 1894)
2. SHAFIR, S. (1999). Ambiguous Relations: The American Jewish Community and Germany Since 1945. US: Wayne State University Press.
3. FINKELSTEIN, N. (2000). The Holocaust Industry: Reflections on the Exploitation of Jewish Suffering. US: Verso Books.
4. CONQUEST, R. (1987). The Harvest of Sorrow: Soviet Collectivization and the Terror-Famine. UK: Oxford University Press.
BALAKIAN, P. (2004). The Burning Tigris: The Armenian Genocide and America’s Response. Armenia: Harper Perennial.
5. MCDONOUGH, F. (2011). Opposition and resistance in Nazi Germany. UK: Cambridge University Press.
6. SMITH, B. (1987). Committee for Open Debate on the Holocaust (CODOH).
7. Dr. HAMMOND, P. (2005). Kingdom of Heaven – Hollywood’s Crusade Against History. Geraadpleegd op 11 mei, 2014 via http://creationworldview.org/
8. Ed-Dîn, Behâ. (2002). The Life of Saladin: Saladin: or, What Befell Sultan Yusuf (Salah ed-Din, 1137-1193 A.D.). London: Adamant Media Corporation.
9. LINCOLN, A. “The Seventh and Last Joint Debate at Alton, Illinois, October 15, 1858” in Nicolay, John G. And Hay, John (Ed.s), The Complete Works of Abraham Lincoln, v. 5. New York: Francis D. Tandy Company, 1894.
10. LINCOLN, A. (2009) Abraham Lincoln: Selected Speeches and Writings (Library of American Paperback Classics). US: Library of America.
11. MAGNESS, P.W. Colonization After Emancipation: Lincoln and the Movement for Black Resettlement. US: University of Missouri, 2011.
12. BARTOLF, C. (2013). Gandhi and War: The Mahatma Gandhi / Bart de Ligt Correspondence. Geraadpleegd op 9 mei, 2014 via http://satyagrahafoundation.org/
13. SINGH, G.B. (2004). Gandhi Behind the Mask of Divinity. US: Prometheus Books.
14. MULPETRE, O. (2012). The Great Educator. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://attackingthedevil.co.uk/
Overige:
Audiovisuele media
ATTENBOROUGH, R. (Producent/Regie). (1982). Gandhi [DVD]. Verenigd Koninkrijk/India: International Film Investors, National Film Development Corporation of India (NFDC), Goldcrest Films International.
BENMUSSA, R., POLANSKI, R., SARDE, A. (Producent), & POLANSKI, R. (Regie). (2002). The Pianist [DVD]. Frankrijk/Polen/Duitsland/Verenigd Koninkrijk: R.P. Productions, Heritage Films, Studio Babelsberg.
EARP, J. (Producent), & EARP, J., JHALLY, S. (Regie). (2006). Reel Bad Arabs: How Hollywood Vilifies a People [DVD]. VS: Media Education Foundation.
ESKANDARFAR, N., FARHADI, A. (Producent), & FARHADI, A. (Regie). (2011). A Separation [DVD]. Iran: Asghar Farhadi.
KENNEDY, K., SPIELBERG, S. (Producent), & SPIELBERG, S. (Regie). (2012). Lincoln [DVD]. VS: DreamWorks SKG, Twentieth Century Fox Film Corporation, Reliance Entertainment.
LUSTIG, B., MOLEN, G.R., SPIELBERG, S. (Producent), & SPIELBERG, S. (Regie). (1993). Schindler’s List [DVD]. VS: Universal Pictures, Amblin Entertainment.
TERESHCHENKO, S. (Producent), & KLIMOV, E. (Regie). (1985). Idi i smotri [DVD]. Sovjet-Unie: Mosfilm, Belarusfilm.
Websites
MULPETRE, O. (2012). The Eliza Armstrong Case. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://www.attackingthedevil.co.uk/
PARLIAMENT, UK. (2014). House of Lords. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://www.parliament.uk/
LUCKHURST, R. (2012). WT Stead, a forgotten victim of Titanic. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://www.telegraph.co.uk/
De massamedia hebben een grote invloed op onze ideeën en ons gedrag. Persvrijheid is een van de belangrijkste voorwaarden van een democratische samenleving en we worden voortdurend geconfronteerd met gruwelijke beelden uit landen waar deze vrijheid niet bestaat: landen waar het tegenspreken van de regering ernstige consequenties heeft. Wanneer we een documentaire zien over de heksenjacht op homoseksuelen in Oeganda, dan klagen we over de kortzichtigheid van Afrikanen. Zijzelf stellen dan weer dat de Afrikaanse samenleving in westerse media onterecht wordt neergezet als onbeschaafd, grof en achtergebleven en zouden graag zien dat de westerse media zich minder progressief en paternalistisch opstellen.
Wij, de bevolking van de Westerse wereld, jagen misschien niet zozeer op homoseksuelen, maar wel op diegenen die onze gevestigde waarden en normen in vraag durven stellen. De meesten onder ons zijn evenmin in staat om onafhankelijk van de media een mening te vormen over allerhande actuele kwesties. Iemand die wijst op deze weerkaatste hypocrisie, wordt echter een ‘cynicus’ genoemd. Modern cynisme is dan ook een product van de massamaatschappij, zeker in omstandigheden waarin een individu gelooft dat er een conflict bestaat tussen de gestelde motieven en doelen van de maatschappij en de werkelijke motieven en doelen van de maatschappij. Naïviteit is de grootste vijand. Het meest actieve aspect van cynisme is het verlangen om hypocrisie bloot te stellen en te wijzen op de kloof tussen de idealen van de maatschappij en haar praktijk. George Bernard Shaw (niet toevallig een oud-leerling van W.T. Stead) omschreef het beter. Hij benadrukte dat het vermogen om accuraat te observeren vaak cynisme wordt genoemd door diegenen die dat vermogen niet hebben.1
Als beginnend filmmaker erger ik me vooral dood aan politiekhypocriete films uit Hollywood die geschiedenis vervangen door mythen en zo het menselijk vermogen om fictie van realiteit te onderscheiden veel schade toebrengen. Ik heb het niet over films zoals Braveheart (1995) van Mel Gibson of Gladiator (2000) van Ridley Scott; films die enkel bedoeld zijn als entertainment, maar wel over films die een waarachtig beeld van de werkelijkheid zouden schetsen en al doende een belangrijke levensles proberen te omvatten terwijl ze de realiteit net op een heel bezonnen, bijna propagandistische wijze verdraaien. Filmmakers die dit soort films maken, worden vaak onterecht overladen met filmprijzen en bewegen hun opvolgers ertoe om op hun beurt gelijkaardige inhoudelijke keuzes te maken en zo de eigen slaagkansen te verhogen. Heeft dit te maken met de doorzichtigheid van bepaalde filmcompetities (zoals de Oscars) of een alomtegenwoordige queeste naar populariteit of is er iets meer aan de hand? Wat het ook is: mijn scriptie gaat de hypocrisie in enkele alom geprezen Hollywood films onderzoeken en zo de onbetrouwbare aard van ons geliefd medium aan de kaak stellen. Aansluitend zal ik ook een link leggen met W.T. Stead, die de waarheid – in tegenstelling tot de meeste andere mediagoeroes – op een heel persoonlijke en bevreemdend verantwoorde manier heeft omgebogen. Zijn leven deelt speciale affiniteiten met het onderwerp van mijn scriptie.
1. DE HOLOCAUSTFILM
Na de Tweede Wereldoorlog werd datgene wat we nu kennen als de Holocaust grotendeels in de vergetelheid geduwd.2 Het Amerikaanse Jodendom had besloten om de Nazimisdaden te negeren in de hoop lucratieve zaken te kunnen doen met de Bondsrepubliek Duitsland. Het was pas na het Israëlisch succes bij de Zesdaagse Oorlog in 1967 dat Amerikaanse joden bijna allemaal veranderden in toegewijde Zionisten. De militaire prestaties van Israël bevestigden dat de kleine staat veel toekomst had en bijna onmiddellijk daarna werd de Nazi Holocaust gepromoveerd tot het symbool van het joodse lijden en Israëls bestaansrecht. Het werd een vereist lesonderdeel in alle westerse scholen en nu, bijna zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog, krijgen twaalfjarigen nog steeds te horen dat de blonde, blauwogige Duitsers van toen joodse kinderen in gaskamers hebben geduwd om ze vervolgens in knopen en zeep te veranderen. Het is propaganda van de ergste soort, een stormloop van weerbarstig zelfmedelijden, een brainwashingtechniek die de hele wereld in haar ban heeft en gebruikt wordt om iedere vorm van kritiek op Israëls talloze misdaden tegen de menselijkheid onmiddellijk in de kiem te smoren, wat een discussie over en met Israël geheel in de weg staat. Van zodra joden in Palestina of ergens anders onrust stoken, zullen joodsgecontroleerde mediaorganisaties (zoals Hollywood) melodramatische verhaaltjes tevoorschijn toveren zodat we terug medelijden met hen krijgen en geld doneren aan joodse liefdadigheidsinstellingen: geld dat niet naar de eigenlijke slachtoffers van de Holocaust gaat, maar wel naar machtige joodse groeperingen die het leed van deze slachtoffers gebruiken als argument. Deze drang naar financieel gewin en politieke macht uit zich door het onder druk zetten van regeringen en bedrijven en het aanpraten van schuldgevoelens aan de Duitse en Zwitserse gemeenschap. Zo beoefenen veel Amerikaanse joden zelf geen Jodendom, maar hebben het wel vervangen door een dogma: fundraising voor joodse belangen. Politicoloog Norman Finkelstein (zelf een kind van Holocaust overlevenden) noemt het de ‘Holocaust-industrie’. Hij maakt hierbij een consequent onderscheid tussen de historische Holocaust en de Holocaust als pr-campagne die sinds 1967 vooral in de Verenigde Staten wordt gevoerd.3
Helaas gaat deze campagne telkens ten koste van anderen en dan heb ik het niet alleen over Palestijnen en de niet-joodse slachtoffers van de Holocaust, maar ook over slachtoffers van andere genociden. De 20ste eeuw alleen al heeft tientallen genociden gekend. Denk maar aan de Armeense genocide van 1915, de hongersnood van Oekraïne in de jaren ’30, de zuiveringen van Mao Zedong in de Volksrepubliek China en Tibet, de dood van miljoenen Cambodjanen onder Pol Pot, de Rwandese genocide, het bloedbad van Nanking, de moordpartijen in Bosnië-Herzegovina, Leopolds schrikbewind in de Kongo-Vrijstaat. Bij de eerste twee van deze genociden hebben joden (zoals Talaat Pasja, Mehmet Cavit Bey, Lazar Kaganovitsj, Genrich Jagoda e.a.) zelfs een cruciale rol gespeeld, maar daar zal ik niet verder op ingaan aangezien de moordenaars in kwestie niet het joods collectief vertegenwoordigen.4 Het wijst ons er wel op dat menselijke tragedies nooit kunnen worden toegewezen aan één groep en dat we ons als Belg mogen afvragen waarom de UNESCO vorig jaar furieus reageerde toen enkele mannen zich bij Aalst carnaval verkleed hadden als SS-officier terwijl niemand inziet hoe sarcastisch het is dat er bij Antwerpse chocolatiers pralines worden verkocht in de vorm van zwarte handjes.
Laten we het nu even hebben over de bekendste van alle Holocaustfilms: Steven Spielbergs Schindler’s List (1993), een film die maar liefst zeven Oscars wegkaapte (waaronder die voor Beste Film en Beste Regisseur) en al jaren in de top 10 van IMDB prijkt. Filmcritici prezen de film de hemel in en wereldwijd werden miljoenen kijkers tot tranen toe geroerd. In mijn ogen is het een ramp van een film. Achter de imponerende cinematografie en de sterke acteerprestaties schuilt niets meer dan een haatdragend en misleidend propagandastuk dat het menselijk vermogen om fictie van realiteit te onderscheiden zwaar heeft aangetast. Zelfs de slagzin – ‘Whoever saves one life, saves the world entire’ – is twijfelachtig. De echte Talmoed versregel is: ‘Whosoever preserves a single soul of Israel, Scripture ascribes to him as though he had preserved a complete world’ (Sanhedrin 37a).
Centraal staat het verhaal van Oskar Schindler, een hebzuchtige zakenman die na een miraculeuze openbaring inziet dat het leven dierbaar is en dat hij joden moet redden. Tegenover deze Mozes van de 20ste eeuw staat Nazi vertegenwoordiger Amon Goeth, een groteske karikatuur. Deze Goeth is niet zoals de levensechte moordenaar op wie hij gebaseerd is, maar zoals de Nazi’s in Raiders of the Lost Ark of de haai in Jaws. Hij is als een monster uit de diepste krocht van de hel dat geniet van de kans om god te spelen. Hij is haatvol, roofzuchtig, opportunistisch, wreed, ondoordringbaar, onmenselijk. Er is geen uiteenzetting van zijn personage, geen motivatie achter zijn gruweldaden. Spielberg vindt dit duidelijk overbodig. Goeth was immers een Nazi en Nazi’s hadden geen redenen voor de dingen die ze deden. De poging om zijn personage uit te diepen door te focussen op een ziekelijke liefdesaffaire met een joods meisje kan gemakkelijk doorzien worden voor wat het is: een goedkope blootstelling van Nazi hypocrisie. Waarom niet focussen op de belangrijke kwesties? Goeth was ongetwijfeld corrupt uitschot, maar dan wel menselijk uitschot. Uiteindelijk is hij door de politiebranche van de SS gearresteerd wegens diefstal van joods eigendom en wreedheden en sadisme tegenover concentratiekampgevangenen, maar door het naderend eind van de oorlog is zijn zaak geseponeerd. Hoewel deze vitale informatie opzettelijk is weggelaten, bewijst het wel dat bijlange niet alle Duitsers uit waren op de uitroeiing van het Europese Jodendom. Spielbergs oppervlakkige politieke correctheid kan misschien indruk maken op twaalfjarige schoolkinderen en de marionetten van de Academy Awards, maar zou zeker geen indruk mogen maken op de intelligente en kritische kijker.
Spijtig genoeg is deze tekortkoming niet enkel van toepassing op Spielberg. Hollywood zal wellicht nooit toegeven dat de mannen die het Derde Rijk controleerden geen hersenloze monsters waren, maar beschaafde intellectuelen en wetenschappers. Duitsland was het best onderwezen land van Europa toen de Nazi’s aan de macht kwamen. De echte horror van de Holocaust ligt niet in de brutaliteit, maar de banaliteit van het kwade. Hoe kan iemand willekeurig zijn morele sfeer vernauwen en mensen uitsluiten die niet anders zijn dan buren, vrienden en familie? Hoe kan iemand zich volledig wijden aan de heerschappij van een wrede en haatvolle ideologie en toch nog een normaal familieleven leiden? Het experiment van Milgram en het Stanford gevangenisexperiment hebben eerder aangetoond dat neurotypische mensen zonder enige persoonlijke vijandigheid agenten kunnen worden van een vreselijk destructief proces. Al zijn de destructieve gevolgen van hun werk apert zichtbaar en wordt er van hen gevraagd om dingen te doen die in strijd zijn met fundamentele ethische normen, dan nog zijn relatief weinig mensen in staat om assertief op te treden tegenover het gezag (zeker als hun leven ervan afhangt). Dit gezegd zijnde is het bijzonder onbillijk om het hele Duitse Leger te demoniseren. Veel leiders van de Heer (Wehrmacht) en de Kriegsmarine hebben zich namelijk wel openlijk verzet tegen de wrede methoden van Hitlers regime.5 Bovendien mogen we nooit vergeten hoe zwaar de prijs was die het Duitse volk uiteindelijk voor haar steun aan Hitler betaalde. Naast de geallieerde bombardementen (zoals het bombardement van Dresden) en de massale verkrachtingen, zijn er meer dan een miljoen Duitse soldaten omgekomen in Sovjet strafkampen.
In deze racistische campagne om Duitsers te ontmenselijken, worden feiten die hinderlijk zijn bij het negatief stereotyperen gestigmatiseerd als ‘antisemitisch’. Geschiedkundigen, journalisten en het publiek worden gedwongen om het zelfgerechtigd bijgeloof van een nieuwe staatsreligie te accepteren als evangelische waarheid. Als iemand wijst op de leugens, de censuur en de kwezelarij van sommige Holocaustverhalen, dan zal hij onmiddellijk veroordeeld worden wegens ketterij. Hij zal woorden naar zijn hoofd geslingerd krijgen als ‘antisemiet’ en ‘Neonazi’. De toeschrijving van deze bijnamen is al voldoende voor de ketter in kwestie om zijn reputatie en zijn carrière te verliezen en in Canada en Europa zelfs zijn vrijheid. Het is dankzij deze heksenjacht dat de staatsreligie van de Zes Miljoen Mythe haar soevereiniteit blijft behouden over de harten en de geesten van miljoenen mensen in het Westen.6
Helaas is dit ook het geval bij jonge filmmakers (zie Onder de Wassende Maan van Hans Spilliaert, 1996). Steeds opnieuw kiezen zij de Holocaust als onderwerp om de jury van grote en kleine filmcompetities te manipuleren en zo de eigen slaagkansen te verhogen of zelfs te garanderen. Steeds opnieuw beelden zij het hele gebeuren letterlijk en figuurlijk af als een zwart-wit verzameling van kinetische symbolen en martelaarschap. Zij zijn de onwetende opzichters van de Holocaust-industrie en beelden niet de historische Holocaust af, maar wel de Holocaustmythen. Zij proberen hun eigen empathie te weerspiegelen, maar tonen enkel hun naïviteit. Zij hopen geheel oprecht te zijn, maar zijn eerder hypocriet. Al deze keuzes dragen bij tot de degradatie van een oneindig complexe realiteit tot iets dat nog erger is dan kitsch: een spektakel.
Gelukkig bestaan er enkele goede tegenvoorbeelden, hoe zeldzaam die ook moge zijn. De bekendste is Roman Polanski’s The Pianist (2002), waarin het leven van hoofdpersonage Wladek Szpilman uiteindelijk wordt gered door een Duitse officier. De pianoscène die hiermee gepaard gaat, overtreft alle ambiguïteit. In tegenstelling tot Spielberg heeft Polanski de Holocaust zelf meegemaakt en dus nooit de kans gekregen om geheel afzijdig te blijven in een conflict dat al zijn notie oversteeg. The Pianist maakt gebruik van ‘stil leed’ en speelt in op ons brein en ons begrip en niet op onze zintuigen.
Het beste tegenvoorbeeld is echter Idi i smotri (1985) van wijlen Elem Klimov (zelf een oorlogskind uit Stalingrad), een film over de vrij onbekende Nazi genocide in de Wit-Russische Socialistische Sovjetrepubliek in 1943. De film wordt geheel verteld vanuit de ogen van Florya, een tienerjongen die zich bij de Sovjetpartizanen aansluit en vervolgens getuige is van de gruwelijkste oorlogsmisdaden. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de daders in deze film niet tot het gewone Duitse Leger behoren, maar wel tot de beruchte strafeenheid van Oskar Dirlewanger: een antipartizanen eenheid die enkel verantwoording aflegde aan Heinrich Himmler en algemeen beschouwd kan worden als de meest barbaarse brigade van het Derde Rijk.
Naar het einde van de film toe ziet Florya, zijn gezicht getekend door oorlogsgruwel, een ingelijst portret van Adolf Hitler in de modder liggen en hij begint er op te schieten. Na ieder schot zien we een sequentie van montages die achterstevoren worden afgespeeld en teruggaan in de tijd en de opkomst van Hitler en het Derde Rijk afbeelden gaande van de lijken in de concentratiekampen tot beelden van Hitler als kind en dan tot slot een foto van een baby Adolf op de schoot van zijn moeder. Florya schiet op alle beelden, maar krijgt zichzelf niet zover om op de afbeelding van baby Hitler te schieten. Klimov stelt ons als kijker de vraag of we zelf in staat zouden zijn om Hitler als baby dood te schieten en zo de wereld een hoop ellende te besparen, zelfs al vernietigen we daarmee onze eigen ziel. Al het geluk van de wereld is niet één traan van een baby waard. Daarenboven plaatst hij het hoofdpersonage in deze scène op dezelfde lijn als de dictator. Beiden zijn immers door een eindeloze reeks tegenslagen gedwongen om vroegtijdig volwassen te worden en hebben nooit de kans gekregen om een normaal familieleven te leiden. Hoewel Florya uiteindelijk in staat is om zijn menselijkheid te bewaren in onmenselijke omstandigheden, was dat bij Hitler klaarblijkelijk niet het geval.
Iedere film over de Holocaust – of eender welke andere genocide – zou zulk een genuanceerd en gecompliceerd beeld moeten tonen en zelfs aan de grootste schurken de kans bieden om hun mening te delen. Hoe mooi en krachtig de beelden van kleine meisjes in rode jassen ook moge zijn; toch is het een morele en geschiedkundige verplichting om de moeilijke, de subtiele en de obscure weg te kiezen en ieder aspect in vraag te stellen. Filmmakers mogen zich niet overgeven aan het eenzijdig denken van de Amerikaanse Zionisten en de seniele organisatoren van de Academy Awards, voor wie mythologie belangrijker is dan bewijs en er geen wereld bestaat tussen goed en kwaad. Doen ze dit toch, dan hebben ze meer gemeen met de alom gehate Leni Riefenstahl dan ze zelf durven inzien.
2. KINGDOM OF HEAVEN
In 2006 kwam de documentairefilm Reel Bad Arabs: How Hollywood Vilifies a People uit. De film was een uitbreiding van het gelijknamige boek van Jack Shaheen, die daarin analyseerde hoe Hollywood het westers beeld van Arabieren manipuleert. De documentaire beweert dat de laster van Arabieren in Amerikaanse films al bestaat sinds de eerste dagen van de stomme film en tegenwoordig nog steeds aanwezig is in Hollywood blockbusters. Jack Shaheen nam een groot aantal vernederende beelden van Arabieren onder de loep en toonde aan dat zij meestal als bandieten, als barbaarse nomaden of als terroristen worden afgebeeld en hun vrouwen als oppervlakkige buikdanseressen die kwaadaardige en hebzuchtige sjeiks dienen. De film legt eveneens de motivaties achter de stereotypen uit, hun ontwikkelingen tijdens bepaalde sleutelmomenten in de Amerikaanse geschiedenis en waarom ze tot op de dag van vandaag zo belangrijk zijn. De documentaire verscheen echter te laat.
Een jaar eerder was Ridley Scotts epos Kingdom of Heaven in de zalen verschenen: een film over middeleeuwse kruisvaarders die geen enkele Oscar won en door filmcritici gehekeld werd wegens een gebrek aan ‘diepgang’. Naar het einde van de film toe, nadat de moslimstrijdkrachten Jeruzalem van de christenen hebben heroverd, loopt hun leider Saladin (de eerste sultan van Egypte en Syrië) met gepaste waardigheid door een kamer vol oorlogspuin alvorens te stoppen aan een gevallen kruis. Hij raapt het christelijke altaarstuk op en zet het voorzichtig op een tafel. Dit gebaar levert – net zoals de dialogen in de film – een belangrijke boodschap over de kruistochten. Het vertelt ons dat moslims mensen zijn, in staat om even eervol en gelovig te zijn als christenen. Natuurlijk is dit een overbodige, bijna kinderlijke boodschap, maar in de Verenigde Staten – land der hypocriete evangelisten en fundamentalistische senatoren – van buitengewoon belang. Scotts complexe en menselijke benadering van zowel christenen als moslims en het gevaar van fanatici aan beide kanten is een hele verademing voor moslimgeleerden en activisten in de VS die allemaal vinden dat Hollywood er nooit in slaagt om mensen uit het Midden-Oosten correct af te beelden. Dat westerse films Arabieren en moslims zelden portretteren als mensen met eigen levens, families, persoonlijkheden en emoties, maar wel als simplistische, analfabetische, eenzijdige, kwade, haatvolle en natuurlijk onhygiënische dwazen.
Hoewel de director’s cut van Kingdom of Heaven beter ontvangen werd, is er nog veel werk aan de winkel. De politieke instabiliteit in het Midden-Oosten en een fundamenteel gebrek aan vertrouwdheid met de moslimwereld dragen bij tot de culturele kortzichtigheid van Hollywood en hoewel films zoals Kingdom of Heaven suggereren dat er verandering in zicht is, is de vooruitgang heel langzaam. Moslims zijn op dit moment een van de grootste minoriteiten in de VS en hoewel zij daarom nu het meest gestereotypeerd worden, gold hetzelfde decennia geleden voor Italianen, Ieren, Aziaten en in het bijzonder Indianen (zie Marlon Brando’s Oscar weigering).
De grootste critici van Kingdom of Heaven waren historici.7 Door de huidige relevantie van religieuze oorlogvoering en historische martelaars is het tijdperk van de kruistochten gevoeliger dan andere. Ridley Scott zou sleutelen aan de geschiedenis op een wijze die veel gevaarlijker is dan bij bijvoorbeeld Gladiator. In het Midden-Oosten vinden sommige mensen immers dat de kruistochten vandaag de dag weerklank kennen, zeker het moderne beeld van Saladin. Leiders van Egypte en Irak zien hem als de wreker van de islam en creëren graag parallellen met deze ‘Ṣalāḥ ad-Dīn’. Saddam Hoessein plaatste zijn eigen portret zelfs naast dat van zijn held op postzegels en sponsorde kinderboeken die over hem vertelden als ware hij de tweede Saladin.
Overdreven incorrecte geschiedenis is bijgevolg niets beter dan overdreven negatieve beelden, zo klinkt het. De centrale boodschap van de film is dat zowel Saladin als zijn grootste tegenstander, de melaatse koning Boudewijn IV van Jeruzalem, samen op pragmatische wijze in vrede trachtten te leven. Vandaar de titel. Dit is echter niets meer dan mooie fictie. De betreurenswaardige realiteit was dat geen van beiden uit was op een langdurig vredesbestand.8 Ze gebruikten wel diplomatie, maar dat maakte deel uit van een grootschalig oorlogspel. Er bestaat geen twijfel dat Saladin Jeruzalem wilde heroveren en toen hij daar uiteindelijk in slaagde, smeet hij alle christelijke burgers van Jeruzalem, die niet het losgeld hadden om zich vrij te kopen, op de slavenmarkt. Scotts film, ondanks zijn goede bedoelingen, is slechts een kinderlijke stap in de goede richting.
Ofschoon het beeld van Arabieren complexer is geworden sinds de dagen dat iedere terrorist in een actiefilm een Arabier moest zijn, is er nog een ander probleem: de simpliciteit van wat positief is. Als Saladin een groot krijger was en een man met veel wijsheid en een passionele, religieuze ijver, dan hebben we het niet over een positief beeld, maar wel over een sympathiek stereotype. Deze simplistische denkwijze in Hollywood schemerde ook door in 2011, toen de Iranese film A Separation van Asghar Farhadi werd bekroond met de Oscar voor Beste Buitenlandse Film. De film is namelijk geen kennismaking met de Arabische cultuur, maar wel een vlijmscherpe analyse van de huidige Iranese samenleving en de tweedeling onder de bevolking; een potentieel propagandastuk, van veraf in de schoot geworpen. A Separation is zeker geen slechte film, maar de vraag blijft of de film ook een Oscar had gewonnen als hij niet uit Iran kwam of als hij de Iranese samenleving had bejubeld. Het bekronen van films zoals deze is helaas van weinig betekenis in een systeem dat halsstarrig blijft weigeren om haar eigen tekortkomingen te overpeinzen.
3. DE HISTORISCHE HELD
3.1 Abraham Lincoln
Zeg het woord ‘slaaf’ en mensen denken niet aan de kindprostituees in India of de eunuchen van de Qin-dynastie, maar wel aan de Hebreeërs die Mozes uit Egypte leidde of de miljoenen zwarten die hun vrijheid te danken hebben aan de zestiende president en grootste held van de Verenigde Staten.
Twee jaar geleden heeft Steven Spielberg zijn langverwachte biografie over Lincoln gemaakt. De film werd genomineerd voor 12 Oscars, waaronder die voor Beste Film en Beste Regisseur, en won er twee. Hoewel Lincoln een cruciale rol speelde bij de samenstelling van de Verenigde Staten, is zijn rol bij de afschaffing van de slavernij zwaar overschat. De echte Lincoln heeft meerdere malen verklaard dat de regering naar zijn mening niet het constitutioneel recht had om zich te moeien met de gevestigde slavernij. Hij meende dat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring niet gebaseerd was op etnische gelijkheid en hij was geen voorstander van stemrecht en ambtelijke aanstellingen voor zwarten of interraciale relaties. Hij benadrukte dat er een streng fysiek verschil bestaat tussen het blanke en het zwarte ras dat de rassen verbiedt om samen te leven op basis van sociale en politieke gelijkheid.9 Zelfs al heeft zijn emancipatieproclamatie (1862) de slaven bevrijd; toch heeft Lincoln toegegeven dat hij dit enkel als een praktische oorlogsmaatregel beschouwde. Hij heeft de beslissing louter genomen omwille van de voordelen die ze bood bij de onderdrukking van de rebellie in de zuidelijke staten, wiens economie voor een groot deel afhankelijk was van slaven. Hij wees er verder ook op dat de emancipatie hem steun zou verzekeren vanuit Europa en de Europeanen zou overtuigen dat Lincolns aanhangers door iets meer werden aangespoord dan ambitie. Toen Lincoln de proclamatie schreef, liep de Amerikaanse Burgeroorlog namelijk slecht voor de noordelijke staten. Veel industriëlen en politici in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk overwogen om niet hen, maar wel de confederatie te assisteren bij haar oorlogsinspanningen.
De emancipatieproclamatie was overigens geen universele verklaring. Het bevatte specifieke details aangaande de plekken waar slaven werden bevrijd, in het bijzonder de staten die ‘rebelleerden’ tegen de Verenigde Staten. Slaven bleven slaven in de niet-rebellerende staten, zoals Kentucky, Maryland en Delaware. De hypocrisie van de proclamatie kreeg hierom zware kritiek te verduren. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, William Seward, zei dat ze hun sympathie voor slaven toonden door ze te bevrijden waar ze hen niet konden bereiken en ze in boeien te houden waar ze dat wel konden.
Nochtans had Lincoln jaren eerder, bij de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog en de afscheiding van Texas, voor het Huis van Afgevaardigden gezegd dat mensen van over de hele wereld, mits de juiste aanzet en de juiste macht, het recht hebben om te betogen tegen hun huidige regering en een nieuwe te vormen die hen beter ligt, ook als bepaalde delen van de bevolking niet achter hen staan. Iedereen heeft het recht om een revolutie te ontketenen en zelf te beslissen over het domein waar men woont.10 Waarom dacht hij niet hetzelfde over de zuidelijke secessie? Hoe we het ook draaien of keren; Lincoln was zeker niet de beste president van de Verenigde Staten en heeft de slaven niet vrijgelaten uit humanitaire overwegingen. In zaken als deze heiligt het doel alle middelen, maar dat betekent niet dat we anderhalve eeuw later nog in dezelfde droom moeten leven. Enkele jaren geleden zijn er zelfs documenten opgedoken waaruit bleek dat Lincoln van plan was om de vrije slaven naar Britse kolonies in de Caraïben te deporteren, net zoals Hitler ooit het plan had om de joden van Europa naar Madagaskar te deporteren.11
3.2 Mahatma Gandhi
Gandhi staat bij ons vooral bekend als een simplistische versie van wie hij was: een glimlachende heilige die een witte lendendoek droeg en een John Lennon bril en die geen vlees at en er uiteindelijk in slaagde om via zijn principes van actieve geweldloosheid (Ahimsa) de onafhankelijkheid van de republiek India in te luiden en zo het grootste rijk dat de wereld ooit gekend heeft, ten val te brengen. In werkelijkheid was hij geen consistente pacifist. Hij trad zelfs op als rekruteringsagent voor Indiase soldaten tijdens de Boerenoorlog, de Zoeloeoorlog en de Eerste Wereldoorlog.12 Zijn inzet voor de Indiase bevolkingsgroep en de inherente strijd tegen de Britten kwam er pas na de invoering van de Rowlatt Act in 1919, een maatregel om publieke onrust te controleren en samenzwering in India uit te roeien, en de slachting van Amritsar, waarbij het Brits-Indisch leger het vuur had geopend op een groep onbewapende Indiërs.
De belangrijkste oorsprong van de mythen rond Gandhi is Richard Attenborough’s Gandhi uit 1982, een film die maar liefst acht Oscars in de wacht sleepte. In een van de belangrijkste scènes wordt Gandhi uit een eersteklas treinwagon gezet in Pietermaritzburg omdat een blanke passagier geen ruimte wenst te delen met een Indiase contractarbeider. Deze gebeurtenis leidde echter niet tot de start van een campagne tegen etnische onderdrukking, zoals wordt afgebeeld, maar wel tot de start van een campagne om de etnische segregatie in Zuid-Afrika verder uit te breiden. Gandhi, die in Zuid-Afrika werkte als officieel vertegenwoordiger van de Indiase moslimhandelaars en hier zijn politieke ideeën, ethiek en politieke leiderseigenschappen ontwikkelde, was vastbesloten dat respectabele Indiërs niet verplicht mochten worden om dezelfde faciliteiten te gebruiken als ‘kaffers’. In de havenstad Durban verzocht hij de autoriteiten om een einde te maken aan de vernedering die Indiërs moesten doorstaan door dezelfde ingang van het postkantoor te gebruiken als zwarten. Hij zag het als een persoonlijke overwinning toen er uiteindelijk drie deuren werden geïntroduceerd: een voor Europeanen, een voor Aziaten en een voor inheemse Afrikanen.13
Gandhi’s enige prestatie als politiek leider van India was het creëren van een grootschalige ongehoorzaamheidbeweging die, onder de juiste omstandigheden, voor een grote doorbraak in de geschiedenis van het land kon zorgen. Alles draaide om een benaderbare regering. Via zijn kennis van de Britse democratie had hij ontdekt dat het Lagerhuis (House of Commons) slechts in beperkte mate bereid was om opstanden te onderdrukken vooraleer ze toegevingen zou doen. Als hij een andere tegenstander had gehad, was zijn lot heel anders geweest. Gandhi mocht er in zijn sobere outfit dan wel uitzien als een heilige; toch was hij bovenal een sluw tacticus en een meedogenloos politicus. Aangezien hij jarenlang in Groot-Brittannië en Zuid-Afrika had gewoond, was hij vertrouwd met het systeem dat hij omver wilde werpen. Hij wist hoe hij de Britten moest ondermijnen, wanneer hij ergens voordeel uit kon halen en wanneer hij zich moest terugtrekken. Bovendien had de Indiase Onafhankelijkheidsbeweging al veel invloed in de regering lang voor Gandhi ten tonele verscheen. De vrijheid van de natie was er evengoed gekomen als hij zijn leven lang in een grot had gewoond. Hoewel hij uiteindelijk president werd van de Indiase Congrespartij en wereldwijd campagnes leidde voor vrouwenrechten, religieuze en etnische vrede en de strijd tegen armoede, hield hij zich vooral bezig met het prediken van nogal onconventionele ideeën over slaapgewoonten, voedsel en seksualiteit. Hij zag het celibaat als de enige manier om de uitputting van vitale lichaamssappen te voorkomen en liet zijn nichtjes vaak naakt bij hem in bed kruipen om zijn onthouding te testen.
Wie toch een held nodig heeft, kan beter opkijken naar heren zoals Pater Damiaan, Martin Luther King, Moeder Teresa, Paus Franciscus of de hoofdrol in mijn volgende hoofdstuk: William T. Stead.
4. LINK MET FILM: ‘THE MAIDEN TRIBUTE OF MODERN BABYLON’
Meer dan een eeuw geleden werd journalist William Thomas Stead persoonlijk door president William Howard Taft uitgenodigd om deel te nemen aan een vredescongres in Carnegie Hall, New York. Stead stapte aan boord van de Titanic en kwam om het leven in de wereldberoemde ramp. Tegenwoordig wordt hij amper herdacht. Hij komt niet voor in James Camerons Titanic (1997) en is slechts enkele seconden te zien in de 1958 film A Night to Remember als een naamloze man die kalm een boek leest in de eerste klas rooksalon terwijl het schip ten onder gaat. Nochtans was Stead een gigantische spilfiguur in de journalistiek en politiek van 1880 tot zijn dood.14 Het wordt tijd dat we eindelijk inzien hoeveel van onze moderne cultuur aan hem te danken is. Hoewel de volgende pagina’s veelvuldig teruggrijpen naar het verleden, blijven de lessen uit zijn leven tot op de dag van vandaag akelig relevant.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw trachtte de Social Purity movement, geleid door vroege feministen zoals Josephine Butler, de behandeling van vrouwen en kinderen in de Victoriaanse samenleving te verbeteren. De beweging behaalde haar eerste overwinning toen de Contagious Diseases Acts – bedoeld om prostituees met seksueel overdraagbare ziekten te interneren – onder druk werden ingetrokken wegens schending van de mensenrechten. Tegelijkertijd keerde hun campagne zich ook tot problemen rond prostitutie en de mannelijke macht over vrouwen. Tegen het einde van de jaren 1870 was dit vooral gericht op de angst dat Britse vrouwen naar bordelen over heel het Europese vasteland werden gelokt (of ontvoerd), zeker aangezien dit gebeurde met meisjes die amper seksueel meerderjarig waren. Hoewel de seksuele meerderjarigheid in 1875 naar dertien verhoogd was via een amendement aan de Offences against the Person Act 1861, probeerde de beweging de leeftijd verder op te heffen naar minstens zestien. Het Parlement van het Verenigd Koninkrijk was echter niet bereid om deze verandering door te voeren.
In 1881 werd er een Criminal Law Amendment Bill geïntroduceerd om het toch te veranderen. Hoewel het wetsvoorstel in 1883 gemakkelijk door het Hogerhuis (House of Lords) geraakte, werd het tot tweemaal toe tegengehouden in het Lagerhuis (House of Commons). In 1885 werd het voorstel een derde maal geherintroduceerd, maar opnieuw dreigde het aan de kant te worden geschoven omwille van een politieke crisis en de naderende verkiezingen van dat jaar. Een dag nadat het parlement voor Pinksteren met reces ging, besloot Benjamin Scott, gedelegeerd bestuurder van Londen en campagnevoerder voor de goede zeden, om een bezoekje te brengen aan W.T. Stead: de flamboyante redacteur van de Pall Mall Gazette. Dit was in die tijd een van de meest invloedrijke kranten in Londen, met literaire medewerkers zoals George Bernard Shaw en Oscar Wilde. Stead was de vader van de moderne onderzoeksjournalistiek, bekend voor zijn blikvangende krantenkoppen en zijn sensatiezucht. Hoewel hij een voorstander was van de Social Purity movement, werd hij door velen van hen gewantrouwd omwille van zijn neiging naar emotionele instabiliteit en de smakeloosheid van zijn soort journalistiek. Door het dreigend uitsterven van het wetsvoorstel waren ze echter bereid om al het nodige te doen.
Scott vertelde Stead lugubere verhalen over seksueel uitgebuite kinderen. Aangezien de verhalen zijn reformistische aard en zijn flair voor het sensationele aanspraken, ging Stead ermee akkoord om de steun van de bevolking voor het wetsvoorstel op te schudden. Stead richtte een geheim onderzoekscomité op om kinderprostitutie te onderzoeken, bestaande uit Josephine Butler, vertegenwoordigers van het London Committee for the Suppression of the Traffic in British Girls for the Purposes of Continental Prostitution (waar Scott voorzitter van was) en het Leger des Heils. Als deel van het onderzoek deden twee vrouwen, een werkneemster van de Pall Mall Gazette en een meisje van het Leger des Heils, zich met veel risico voor als prostituees opdat ze bordelen konden infiltreren, zoveel mogelijk informatie vergaren en dan ontsnappen voor ze gedwongen werden om seksuele diensten te verlenen. Mw. Butler en haar zoon Georgie wandelden tien dagen lang door de straten van Londen en deden zich voor als een bordeeleigenares en een pooier. Samen gaven ze ongeveer honderd pond uit aan het vrijkopen van kinderen in hoogstaande bordelen. Stead sprak op zijn beurt met een voormalig rechercheur van Scotland Yard om eerstehands informatie te verkrijgen en richtte zich vervolgens op werkzame en gepensioneerde bordeeleigenaars, pooiers, ontvoerders, prostituees, reddingswerkers en gevangenisgeestelijken. Toch vond Stead dat hij nog iets meer moest doen om zijn betoog te ondersteunen: hij besloot om zelf een meisje aan te kopen om te tonen dat hij het onder de neus van de autoriteiten kon doen én er over kon schrijven.
Met de hulp van Josephine Butler en Bramwell Booth, hoofd van het Leger des Heils, kwam Stead in contact met Rebecca Jarrett, een hervormde prostituee en bordeeleigenares die bij Mw. Butler in Winchester verbleef als assistente. Hoewel Butler geen problemen had met de ontmoeting, wist ze zelf niet wat Steads achterliggende reden was. Stead overhaalde Jarrett om hem te helpen bewijzen dat een dertienjarig meisje van haar ouders gekocht kon worden om vervolgens naar het ‘Continent’ te transporteren. Ondanks dat Jarrett haar oude bordeelcontacten niet graag om hulp vroeg, besloot ze toch te helpen. Rebecca Jarrett kwam samen met een voormalige collega: een pooister met de naam Nancy Broughton. Via haar kwam ze in contact met de dertienjarige Eliza Armstrong, wiens alcoholistische moeder Elizabeth dringend geld nodig had. Zij regelde een afspraak met Mw. Armstrong, die in het Lisson Grove district van Londen woonde. Hoewel Rebecca aan de moeder vertelde dat het meisje als meid voor een oudere heer zou dienen, was ze er zeker van dat Mw. Armstrong begreep dat ze haar dochter aan de prostitutie verkocht. De moeder ging ermee akkoord om haar dochter te verkopen voor vijf pond. De overeenkomst werd afgesloten op 3 juni. Diezelfde dag nam Jarrett Eliza mee naar een vroedvrouw en aborteuse genaamd Louise Mourez die haar onderzocht en haar maagdelijkheid bevestigde en Jarrett een fles chloroform verkocht. Daarna werd Eliza naar een bordeel gebracht en licht verdoofd, in afwachting van haar koper: Stead. Stead, die zich gewoonlijk onthield van alcohol, kroop volledig in de rol van libertijn door een hele fles champagne leeg te drinken. Hij betrad Eliza’s kamer en wachtte tot ze ontwaakte uit haar narcose. Toen Eliza bijkwam, begon ze te schreeuwen. Stead verliet de kamer en liet de schreeuw impliceren dat hij zijn ‘ding’ met haar gedaan had. Eliza werd vervolgens aan Bramwell Booth overhandigd en die stuurde haar naar Frankrijk, waar ze werd opgevangen door een familie van het Leger des Heils. Ondertussen schreef Stead zijn verhaal.
Op 4 juli 1885 werd er een duidelijke waarschuwing in de Pall Mall Gazette verstrekt:
“All those who are squeamish, and all those who are prudish, and all those who would prefer to live in a fool’s paradise of imaginary innocence and purity, selfishly oblivious to the horrible realities which torment those whose lives are passed in the London inferno, will do well not to read the Pall Mall Gazette of Monday and the three following days.”
De nieuwsgierigheid van het publiek was geprikkeld. Iedereen wachtte vol anticipatie op maandag 6 juli. Die dag publiceerde Stead het eerste gedeelte van The Maiden Tribute of Modern Babylon. De eerste aflevering nam maar liefst zes volle pagina’s in beslag. Stead viel de openbare zonden aan met opvallende ondertitels die meer aan pornografie deden denken dan aan sociale hervorming: ‘The Violation of Virgins’, ‘The Confessions of a Brothel-Keeper’, ‘How Girls Were Bought and Ruined’. Het laatste deel van de eerste aflevering, getiteld ‘A Child of Thirteen Bought for £5’ kreeg bijzondere aandacht. Hierin beschreef Stead het verhaal van Eliza, die hij uit voorzorgsmaatregelen ‘Lily’ noemde. Hoewel hij garant stond voor de authenticiteit van ieder feit in de vertelling, had Stead toch een aantal details veranderd en niet vermeld dat hijzelf Lily’s koper was. De thema’s van The Maiden Tribute waren kinderprostitutie en de ontvoering, aankoop en verkoop van jonge Britse maagden aan Europese ‘plezierpaleizen’. Stead nam zijn lezers mee naar de duistere kanten van de labyrintachtige straten van Londen (en refereerde daarbij naar de Griekse mythe van de Minotaurus), legde de vleeshandel bloot en wees tegelijkertijd op de corruptie van de ambtenaars die het misbruik oogluikend toestonden; vooral de parlementsleden die verantwoordelijk waren voor de dreigende nietigverklaring van het wetsvoorstel in het Lagerhuis. Hij liet zelfs doorschemeren dat deze lieden misschien persoonlijke redenen hadden om de wetsverandering te blokkeren. De grootste naam die – ofschoon niet rechtstreeks – in opspraak werd gebracht, was die van Leopold II. Tijdens het verhoor van bordeelmadam Mary Jeffries, die niet minder dan acht beruchte huizen van plezier dreef, werd bekend dat zij geregeld jonge Britse maagden exporteerde naar het buitenland, voor schuinsmarcheerders, onder wie niemand minder dan de koning der Belgen. Naar verluidt betaalde hij haar 800 pond per maand en waren de meisjes nauwelijks ouder dan tien jaar.
The Maiden Tribute of Modern Babylon was een onmiddellijk succes. Aangezien W.H. Smith & Sons, die een monopolie had op alle krantenwinkels, de krant weigerde te verkopen omwille van de lugubere en perverse inhoud, namen vrijwilligers uit het Leger des Heils en de krantenjongens de distributie over. Zelfs George Bernard Shaw bood zijn diensten aan. Er was zo’n grote vraag naar de krant dat hele menigten zich voor de kantoren van de Pall Mall Gazette verzamelden en elkaar met hand en tand bestreden om een kopie te bemachtigen. Tweedehandse kopieën van de krant werden verkocht voor prijzen zo hoog als een shilling: twaalf keer de normale prijs.
Binnen enkele dagen ontving Stead telegrammen van de andere kant van de Atlantische Oceaan van figuren die meer wilden weten over het schandaal en tegen het einde van de reeks had hij doorheen de hele Victoriaanse beschaving voor een opschudding rond prostitutie gezorgd. De Britse klassenmaatschappij lag op haar kop. Uit vrees voor nationale rellen verzocht Sir William Harcourt Stead om de publicatie van de artikels stop te zetten. Stead antwoordde dat hij enkel zou gehoorzamen als het wetsvoorstel zonder enig uitstel werd doorgevoerd. Aangezien Harcourt dit niet kon garanderen, gaf Stead het bevel om de drukpersen van de Pall Mall Gazette te laten werken tot het papier op was.
Steads openbaringen konden op weerklank van het publiek rekenen. Te midden van de massahysterie gaven ze geboorte aan een grote variëteit aan hervormingsgroepen en prominente individuen riepen om een einde aan het schandaal. Er werden tientallen protestbijeenkomsten georganiseerd in Londen en de provinciale steden. Duizenden mensen, inclusief grote zwermen maagden gekleed in witte gewaden, liepen samen naar Hyde Park om de goedkeuring van het wetsvoorstel te eisen. De regering schoot snel in de verdediging en de leden van het parlement die zich eerder tegen het wetsvoorstel hadden verzet, begrepen nu dat hun oppositie niet enkel betekende dat ze het bestaan van kinderprostitutie ontkenden, maar het ook nog eens door de vingers zagen. Hoewel velen onder hen de krant wilden laten vervolgen onder het mom van ‘obsceniteiten’, gingen ze toch door de knieën voor het onvermijdelijke. Op woensdag 8 juli werd het debat over het wetsvoorstel hervat, op 7 augustus werd het een derde en laatste keer voorgedragen en een week later, na de persoonlijke goedkeuring van Koningin Victoria, werd het een geldige wet.
Ofschoon Stead bij zijn onderzoek gesteund was door het Leger des Heils en religieuze leiders zoals Kardinaal Henry Edward Manning en Charles John Ellicott, bisschop van Bristol, gaf zijn plan toch een terugslag. Rivaliserende nieuwsbladen zoals The Times hadden de echte ‘Lily’ opgespoord. Uiteindelijk kwamen de ware details van het verhaal aan het licht, zoals het feit dat Stead haar eigenlijke koper was. Mw. Armstrong protesteerde en ging naar de politie en beweerde dat ze geen toestemming had gegeven om haar dochter in de prostitutie te laten werken. Ze hield vol dat ze haar dochter enkel had laten gaan in de veronderstelling dat ze in de huishoudelijke hulp terecht zou komen. Rebecca Jarrett had bovendien geen toestemming gekregen van Eliza’s vader, Charles. Zij geloofde dat de moeder in naam van beide ouders had gesproken.
Bijgevolg werden Stead, Rebecca Jarrett, Bramwell Booth, Louise Mourez (de vroedvrouw) en nog twee anderen op 2 september voor het gerecht gedaagd voor de aanranding en ontvoering van Eliza Armstrong zonder de toestemming van haar ouders. Hoewel zij hier gegronde redenen voor hadden, waren er ook andere motivaties. Sommige politici, die vonden dat ze gedwongen waren om het wetsvoorstel goed te keuren, wilden wraak nemen op de onorthodoxe tactieken van Stead en rivaliserende nieuwsbladen, die vonden dat hun gezag ondermijnd was door de verworven publiciteit van de Pall Mall Gazette, wilden hem in diskrediet brengen.
En zo werden de beschuldigden op 23 oktober berecht, met procureur-generaal Richard Webster als openbaar aanklager. Stead voerde zijn eigen verdediging. Hij gaf toe dat het meisje verkregen was zonder de toestemming van de vader en dat ze de fout hadden gemaakt om geen betalingsbewijs te geven aan de moeder. Nog een fout die Stead had gemaakt, was dat hij Rebecca Jarrett op haar woord had vertrouwd en bijgevolg Mw. Armstrongs medeplichtigheid in de misdaad niet kon bewijzen. Zonder dit bewijs werden Stead, Jarrett en Mourez schuldig bevonden aan de ontvoering en inkoop van Eliza Armstrong. Bramwell Booth en de anderen werden vrijgesproken. Jarrett en Mourez werden veroordeeld tot zes maanden cel en Stead kreeg er drie, die hij met hoffelijkheid aanvaardde. Hij bracht drie dagen door in de Coldbath Fields Prison en werd nadien overgeplaatst naar Holloway, waar hij de rest van zijn straf uitzat.
Hoewel veel groepen in protest gingen tegen Steads gevangenschap, bleek dat hij goed behandeld werd in de gevangenis. Zelf noemde hij het een uiterst aangename en ontspannende vakantie. Terwijl hij in de gevangenis zat, bleef hij instaan voor de redactie van de Pall Mall Gazette en bij Kerstmis dreef hij zijn martelaarschap op. Hij begon hier ook aan het opruiende essay ‘Gouvernment by Journalism’, waarin hij stelde dat een fatsoenlijk democratisch nieuwsblad, gerund door een actief netwerk van betrokken lezers, in staat is om een corrupte parlementaire machine overbodig te maken. Kort na zijn vrijlating schreef hij een pamflet over zijn ervaringen in de gevangenis en vroeg aan de gevangenisdirecteur of hij zijn gevangenisuniform mocht houden (hoewel hij het grootste deel van zijn straf in gewone burgerkledij had uitgezeten). Deze stemde toe en vanaf dat moment kleedde Stead zich ieder jaar op 10 november, de gedenkdag van zijn veroordeling, in zijn gevangenisgewaad om mensen te herinneren aan zijn triomf.
Wat Eliza armstrong betreft: zij werd terug aan haar ouders bezorgd door het Leger des Heils terwijl Rebecca Jarrett voor het Leger des Heils ging werken. Achteraf bleek dat Charles Armstrong niet de wettige vader van het meisje was en dus niet het recht had om Stead en de anderen aan te klagen.
W.T. Stead deed na The Maiden Tribute of Modern Babylon meerdere pogingen om zijn netwerk van ‘Gouvernment by Journalism’ vorm te geven. In 1890 richtte hij de Review of Reviews op: een maandelijks tijdschrift met wereldwijde reikwijdte, bedoeld om het rijk samen te binden door de beste journalistiek samen te vatten. Stead bleef innoveren: hij was de eerste redacteur die vrouwelijke journalisten in dienst nam en hij uitte zijn bewondering voor de nieuwste communicatietechnologieën door uitvoerig verslag te doen van de draadloze telegrafie experimenten in de jaren 1890. In 1904 realiseerde hij zijn droom door een eigen dagblad te lanceren, maar dit liep uit op een ramp. The Daily Paper liep al na zes weken op de klippen en kostte Stead 35,000 pond (tegenwoordig bijna 3 miljoen pond) van zijn eigen geld. Hij bleef echter een belangrijk politiek wereldfiguur, bekend voor zijn talloze vredescampagnes. Hij versterkte de fragiele band tussen het Verenigd Koninkrijk en het Keizerrijk Rusland door Tsaar Alexander III en diens zoon Nicolaas II te interviewen, hij stelde het wanbeleid van Koning Leopold II in de Kongo-Vrijstaat aan de kaak in een artikel getiteld ‘Ought King Leopold to be Hanged?’ en hij was sterk betrokken bij de eerste vredesconferenties van Den Haag in 1899 en 1907. Voor deze verdiensten ontving hij meerdere nominaties voor de Nobelprijs voor de Vrede. Desondanks werd hij toch door verschillende partijen geminacht omwille van zijn verzet tegen de Tweede Boerenoorlog. Nadien werd hij nog meer aan de kant gezet vanwege zijn vreemdere passies, zoals Esperanto (een internationale kunsttaal), het spiritualisme en het occultisme. Stead leek alles te geloven wat hem verteld werd, alsof hij niet in staat was om trucs en nonsens te herkennen. Hij raakte ooit zelfs in vervoering door verborgen boodschappen van geesten. In 1892 kondigde hij aan dat hij automatische boodschappen ontving van een recentelijk overleden journaliste, genaamd Julia Ames. Toen zijn zoon en erfgenaam Willie op jonge leeftijd overleed, richtte hij een kantoor op onder de naam ‘Julia’s Bureau’, waar verzoekers via vrouwelijke telefonisten informatie konden vergaren over de geestenwereld.
W.T. Stead kwam in 1912 om het leven bij het zinken van de Titanic: een uitzonderlijk einde voor een uitzonderlijke man. Dit was net het jaar dat hij de grootste kanshebber was voor het winnen van de Nobelprijs voor de Vrede. Overlevenden van de ramp konden weinig zeggen over Steads laatste uren. Hij keuvelde met veel enthousiasme doorheen het elfgangen menu van de laatste avond en vertelde allerhande opwindende verhalen (waaronder een over een vervloekte mummie in het British Museum), maar ging om half elf naar bed en leek geen deel te hebben genomen aan de dramatische gebeurtenissen op het open dek na middernacht. Als verdediger van vrouwenrechten heeft hij zeker de ridderlijke code van ‘vrouwen en kinderen eerst’ geaccepteerd. Als spiritualist heeft hij het vooruitzicht op de dood ongetwijfeld in alle kalmte omarmd. Hij vergeleek de overgang van dit leven naar het volgende met een bootreis van de Oude Wereld naar de Nieuwe Wereld. ‘Let us imagine the grave as if it were the Atlantic Ocean’, schreef hij in 1909.
Steads voorspellingen werden veel besproken na de ramp. In 1886 had hij een kort fictiestuk geschreven onder de titel ‘How the Atlantic Mail Steamer Went Down in Mid Atlantic by a Survivor’. Het vertelde het verhaal van een Trans-Atlantisch lijnschip dat 916 passagiers droeg en in de mist tegen een ander schip voer en zonk. De nieuwe regelingen vereisten reddingssloepen voor maar 390 passagiers en veroorzaakten een gruwelijk tafereel met een massa verdrinkende wezens in de vrieskoude oceaan. Stead waarschuwde dat zulk een scenario gemakkelijk in het echte leven kon plaatsvinden. In 1892, in de kersteditie van de Review of Reviews, had Stead een verhaal gepubliceerd onder de titel ‘From the Old World to the New’, waarin een schip gebaseerd op de RMS Majestic passagiers redde van een ander schip dat in aanvaring was gekomen met een ijsberg. Ironisch genoeg stond de Majestic van 1895 tot 1904 onder leiding van kapitein Edward Smith, die later zijn carrière zou beëindigen door de Titanic op haar eerste reis naar New York te loodsen. Voor Stead was de Titanic de laatste zucht van een oude orde. Hij wist dat schepen voortaan zouden worden voortgestuwd door dieselmotoren en dat kolen heel gauw tot het verleden zouden behoren.
Misschien was het onvermijdelijk dat zijn geest opnieuw zou opduiken. Hoewel hij uit het collectief geheugen verdween, zijn de lessen uit zijn leven vandaag de dag – nu de pers een grote rol speelt in het publieke leven en de gevestigde ethiek; nu de vraag blijft rijzen of onderzoeksjournalisten de wet mogen breken in naam van het openbaar belang; nu we meer dan ooit halve waarheden krijgen voorgeschoteld door de media, gekenmerkt door leugens, censuur en schijnheiligheid – onmiskenbaar relevant. Hoewel Stead gemotiveerd werd door een tomeloze sensatiezucht en zijn woorden en daden allesbehalve feilloos waren, dienden ze tenminste een hoger doel. De hamvraag blijft waarom ik de eerste ben die een film over hem maakt.
BRONNENLIJST
1. “Pasteboard pies and paper flowers are being banished from the stage by the growth of that power of accurate observation which is commonly called cynicism by those who have not got it…” (George Bernard Shaw, The World, 1894)
2. SHAFIR, S. (1999). Ambiguous Relations: The American Jewish Community and Germany Since 1945. US: Wayne State University Press.
3. FINKELSTEIN, N. (2000). The Holocaust Industry: Reflections on the Exploitation of Jewish Suffering. US: Verso Books.
4. CONQUEST, R. (1987). The Harvest of Sorrow: Soviet Collectivization and the Terror-Famine. UK: Oxford University Press.
BALAKIAN, P. (2004). The Burning Tigris: The Armenian Genocide and America’s Response. Armenia: Harper Perennial.
5. MCDONOUGH, F. (2011). Opposition and resistance in Nazi Germany. UK: Cambridge University Press.
6. SMITH, B. (1987). Committee for Open Debate on the Holocaust (CODOH).
7. Dr. HAMMOND, P. (2005). Kingdom of Heaven – Hollywood’s Crusade Against History. Geraadpleegd op 11 mei, 2014 via http://creationworldview.org/
8. Ed-Dîn, Behâ. (2002). The Life of Saladin: Saladin: or, What Befell Sultan Yusuf (Salah ed-Din, 1137-1193 A.D.). London: Adamant Media Corporation.
9. LINCOLN, A. “The Seventh and Last Joint Debate at Alton, Illinois, October 15, 1858” in Nicolay, John G. And Hay, John (Ed.s), The Complete Works of Abraham Lincoln, v. 5. New York: Francis D. Tandy Company, 1894.
10. LINCOLN, A. (2009) Abraham Lincoln: Selected Speeches and Writings (Library of American Paperback Classics). US: Library of America.
11. MAGNESS, P.W. Colonization After Emancipation: Lincoln and the Movement for Black Resettlement. US: University of Missouri, 2011.
12. BARTOLF, C. (2013). Gandhi and War: The Mahatma Gandhi / Bart de Ligt Correspondence. Geraadpleegd op 9 mei, 2014 via http://satyagrahafoundation.org/
13. SINGH, G.B. (2004). Gandhi Behind the Mask of Divinity. US: Prometheus Books.
14. MULPETRE, O. (2012). The Great Educator. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://attackingthedevil.co.uk/
Overige:
Audiovisuele media
ATTENBOROUGH, R. (Producent/Regie). (1982). Gandhi [DVD]. Verenigd Koninkrijk/India: International Film Investors, National Film Development Corporation of India (NFDC), Goldcrest Films International.
BENMUSSA, R., POLANSKI, R., SARDE, A. (Producent), & POLANSKI, R. (Regie). (2002). The Pianist [DVD]. Frankrijk/Polen/Duitsland/Verenigd Koninkrijk: R.P. Productions, Heritage Films, Studio Babelsberg.
EARP, J. (Producent), & EARP, J., JHALLY, S. (Regie). (2006). Reel Bad Arabs: How Hollywood Vilifies a People [DVD]. VS: Media Education Foundation.
ESKANDARFAR, N., FARHADI, A. (Producent), & FARHADI, A. (Regie). (2011). A Separation [DVD]. Iran: Asghar Farhadi.
KENNEDY, K., SPIELBERG, S. (Producent), & SPIELBERG, S. (Regie). (2012). Lincoln [DVD]. VS: DreamWorks SKG, Twentieth Century Fox Film Corporation, Reliance Entertainment.
LUSTIG, B., MOLEN, G.R., SPIELBERG, S. (Producent), & SPIELBERG, S. (Regie). (1993). Schindler’s List [DVD]. VS: Universal Pictures, Amblin Entertainment.
TERESHCHENKO, S. (Producent), & KLIMOV, E. (Regie). (1985). Idi i smotri [DVD]. Sovjet-Unie: Mosfilm, Belarusfilm.
Websites
MULPETRE, O. (2012). The Eliza Armstrong Case. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://www.attackingthedevil.co.uk/
PARLIAMENT, UK. (2014). House of Lords. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://www.parliament.uk/
LUCKHURST, R. (2012). WT Stead, a forgotten victim of Titanic. Geraadpleegd op 21 januari 2014 via http://www.telegraph.co.uk/